ECLI:NL:TADRARL:2016:279 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-329

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:279
Datum uitspraak: 14-11-2016
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 16-329
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klaagsters hebben een groot aantal klachten tegen verweerder aangevoerd. Zij betichten verweerder onder meer van excessief declareren, het maken van een beroepsfout, geen informatie willen verstrekken over zijn aansprakelijkheidsverzekering en het niet tijdig voor de zitting toezenden van de definitieve pleitnota. Deze klachten zijn bij gebrek aan deugdelijke feitelijke onderbouwing dan wel zijnde niet in strijd met het tuchtrecht, ongegrond. De klacht dat het bestuur van de stichting derdengelden van verweerder niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:22 lid 5 VodA is samengesteld, is wel gegrond evenals de klacht over het niet beschikken over kantoorklachtenregeling overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.28 lid 2 en 3 VodA. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de strekking van laatstgenoemde bepalingen namelijk dat de kantoorklachtenregeling op schrift moet worden gesteld en daarnaar in de schriftelijke opdracht moet worden verwezen. Ook de klacht over het uitsluiten van aansprakelijkheid in verband met het eigen risico in de  Algemene Voorwaarden van verweerder is gegrond. De klacht over het feit dat in door verweerder gebruikte domeinnaam het meervoud “advocaten” wordt gebruikt is niet-ontvankelijk omdat gesteld noch gebleken is dat klaagsters door dit gebruik op het verkeerde been zijn gezet of kunnen zijn gezet omtrent de omvang van het kantoor van verweerder. Het was van meet af aan voor klaagsters duidelijk dat op het kantoor van verweerder niet meerdere advocaten werkzaam zijn. Verweerder krijgt een waarschuwing.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 november 2016

in de zaak 16-329

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters 1 en 2

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 4 juni, 29 juli en 15 september 2015 hebben klaagsters bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 april 2016 met kenmerk 15-0199, door de raad ontvangen op 8 april 2016, heeft de deken de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 12 september 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagsters en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een door verweerder ter zitting overgelegd vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 november 2015 en

-    een memorie van grieven van klaagster sub 1, genomen in de procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep tegen dit vonnis.

De twee laatstgenoemde stukken zijn aan het proces-verbaal van de zitting gehecht.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster sub 2 is in januari 2015 door verweerder bijgestaan in een kort geding bij de rechtbank Gelderland over de geoorloofdheid van een handelsnaam.

2.2    Klaagster sub 1 trad op als tussenpersoon tussen klaagster sub 2 en verweerder. De afspraak was dat alle contacten via klaagster sub 1 zouden lopen en dat verweerder aan haar diende te factureren. Verweerder heeft een korting van 15% op zijn uurtarief gegeven. Klaagster sub 1 bracht dat uurtarief voor 100% in rekening bij klaagster sub 2.

2.3    Verweerder heeft klaagster sub 1 gedagvaard tot betaling van een tweetal onbetaald gebleven declaraties voor een bedrag van ruim € 2.350,00.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, waarbij de door klaagsters aangehouden volgorde wordt aangehouden:

a)    excessief heeft gedeclareerd;

b)    een beroepsfout heeft gemaakt door na te laten om als verweer te voeren dat de handelsnaam in kwestie onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om beschermd te worden;

c)    pas na afloop van het kort geding zijn pleitnota aan klaagsters heeft gegeven; 

d)    de pleitnota van de wederpartij in het kort geding niet aan klaagsters heeft verstrekt;

e)    niet beschikt over een deugdelijke stichting derdengelden omdat een van de bestuurders niet voldoet aan het gestelde in artikel 6.22 lid 5 van de Verordening op de Advocatuur;

f)    niet beschikt over een kantoorklachtenregeling;

g)    ten onrechte een beroep doet op een verjaringsregeling in zijn Algemene Voorwaarden;

h)    in plaats van klaagster sub 2, klaagster sub 1 heeft gedagvaard tot betaling van openstaande declaraties;

i)    geen informatie wenst te verstrekken over zijn aansprakelijkheidsverzekering;

j)    in zijn Algemene Voorwaarden zijn aansprakelijkheid beperkt;

k)    met de aanduiding ‘advocaten’ in zijn domeinnaam ten onrechte een meervoudsvorm gebruikt;

l)    in de opdrachtbevestiging geen klachtenregeling op de opdracht van klagers van toepassing te verklaren.

4    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

5    BEOORDELING

5.1    Ad klachtonderdeel a)

 Verweerder heeft de vragen van klaagster sub 1 over diverse posten in de declaraties eenduidig beantwoord. Voorts heeft hij getracht de hiermee verband houdende discussie in der minne op te lossen. Klaagster sub 1 wenste daar niet op in te gaan. Verweerder heeft klaagster sub 1 gedagvaard tot betaling van twee declaraties die tezamen een bedrag opleveren van ruim € 2.350,00. Klaagsters hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

5.2    Ad klachtonderdeel b)

Niet is gebleken dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt bij het voeren van het verweer in het kort geding. Hij heeft die aantijging gemotiveerd betwist. Het is de raad niet gebleken dat verweerder enige instructie van klaagsters over het te voeren verweer in het kort geding heeft genegeerd. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.3    Ad klachtonderdelen c) en d)

Verweerder heeft daags voor het kort geding zijn pleitnota aan klaagsters toegezonden. Daarna zijn er op verzoek van klaagsters slechts ondergeschikte wijzigingen in aangebracht. Naar het oordeel van de raad behoefde verweerder toen niet nogmaals de pleitnota aan klaagsters toe te zenden. De pleitnota van de wederpartij is, zo blijkt uit de stukken in het dekendossier, wel degelijk door verweerder aan klaagsters gezonden. Deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.

5.4.   Ad klachtonderdeel e)

Klaagsters stellen dat het bestuur van de stichting derdengelden van verweerder niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:22 lid 5 VodA is samengesteld. Een van de bestuurders is niet, zoals voorgeschreven, werkzaam als vrij beroepsbeoefenaar, hetgeen zou blijken uit zijn linked-in profiel. Verweerder heeft dit niet, althans niet gemotiveerd bestreden, maar hij stelt dat de klacht geen doel kan treffen omdat klaagsters daardoor niet rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen. De beoordelingsmaatstaf is echter of er een mogelijkheid is dat klaagsters in hun belangen worden getroffen. Die mogelijkheid is aanwezig, immers is het vermelde voorschrift gericht op het behoud van daarop ten behoeve van cliënten gestorte gelden terwijl op voorhand niet is uit te sluiten dat het op enig moment ook om gelden van klaagster sub 2 kan gaan. De daarop gestoelde klacht is dan ook gegrond. Klaagster sub 1 was geen cliënt van verweerder. Hij was alleen contactpersoon en hij zou de facturen voor de verleende diensten betalen. Van enig belang van klaagster sub 1bij deze klacht is dan ook geen sprake. Klaagster sub 1 zal ter zake dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard. 

5.5     Ad klachtonderdeel f en l)

De klachtonderdelen f en l lenen zich voor gemeenschappelijke behandeling. Klaagsters verwijten verweerder niet te beschikken over een kantoorklachtenregeling en, als gevolg daarvan, een dergelijke regeling niet op de opdracht van toepassing te hebben verklaard waarmee, naar de raad begrijpt, klaagsters willen betogen dat verweerder in strijd handelt met het bepaalde in artikel 6.28 lid 2 en 3 VodA, althans met de daaruit volgende strekking dat de kantoorklachtenregeling op schrift moet worden gesteld en daarnaar in de schriftelijke opdracht wordt verwezen. Verweerder voert het verweer dat hij wél over een klachtenregeling beschikt. Voorts voert hij het verweer dat klaagsters in verband met de door hen gestelde feiten niet rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen. De beoordelingsmaatstaf is echter of er een mogelijkheid was dat verweerders hierdoor in hun belangen werden getroffen, hetgeen voor klaagster sub 2 het geval is nu met artikel 6.28 lid 2 en 3 VodA een eenvoudige en transparante afhandeling van klachten wordt beoogd. In zoverre zijn de klachtonderdelen gegrond. Klaagster sub 1 zal in verband met deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk worden verklaard nu zij geen cliënt was van verweerder en daarom in dit verband niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.

5.6.    Ad klachtonderdeel g) en j)

De klachtonderdelen g en j lenen zich voor gemeenschappelijke behandeling. Klaagsters vinden de in de algemene voorwaarden van verweerder opgenomen termijn van 14 dagen voor klachten tegen de facturen onredelijk kort. Verder ageren zij tegen de daarin opgenomen beperking van aansprakelijkheid voor zover deze in verband met het eigen  risico niet door de aansprakelijkheidsverzekeraar wordt gedekt. Niet valt echter in te zien in welke zin het eerste onderdeel van de algemene voorwaarden, die op de hier genoemde onderdelen inmiddels zijn gewijzigd, in strijd is met hetgeen een advocaat betaamt. Het is ook niet aan de raad om te beoordelen of een dergelijke voorwaarde onredelijk bezwarend is. Het tweede onderdeel – klachtonderdeel j, het uitsluiten van aansprakelijkheid in verband met het eigen risico – treft wél doel nu een dergelijke uitsluiting op grond van artikel 6.26 aanhef VodA niet is toegestaan. De klacht is gegrond voor zover door klaagster 2 voorgedragen. Klaagster 1 wordt daarin niet ontvankelijk verklaard, om dezelfde reden als hiervoor voor de klachtonderdelen e), f) en l) is overwogen.   

5.7    Ad klachtonderdeel h)

Het stond verweerder vrij om klaagster sub 1 te dagvaarden tot betaling nu verweerder met haar de afspraak had gemaakt dat hij aan haar zou factureren en zij de declaraties zou voldoen en zij de daarna van verweerder ontvangen declaratie niet of niet volledig heeft voldaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.8    Ad klachtonderdeel i)

Verweerder is niet gehouden om aan klaagsters informatie te verstrekken over zijn aansprakelijkheidsverzekering. Dit  onderdeel van de klacht levert geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt op.

5.9.    Ad klachtonderdeel k)

Voorop wordt gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline een advocaat die alleen de praktijk voert zich ervan dient te onthouden om in de kantoornaam de meervoudsaanduiding ‘advocaten’ te gebruiken en daarmee de suggestie te wekken dat aan het kantoor meer advocaten verbonden zijn. Verweerder gebruikt in zijn domeinnaam de meervoudsvorm terwijl hij alleen de praktijk voert. Gesteld noch gebleken is dat klaagsters door het gebruik van het meervoud “advocaten” in de door verweerder gebruikte domeinnaam op het verkeerde been zijn gezet of kunnen zijn gezet omtrent de omvang van het kantoor van verweerder. Het zal klaagsters aanstonds duidelijk zijn geweest, nog voor het geven van de opdracht, dat op het kantoor van verweerder niet meerdere advocaten werkzaam zijn. Klaagsters zijn daarom niet als rechtstreeks belanghebbende bij deze klacht te beschouwen. Zij worden daarin niet ontvankelijk verklaard. Daarbij is klaagster sub 1 niet-ontvankelijk in deze klacht om de reden als onder e), f), l) en j) beschreven of bedoeld. 

5.10    De conclusie uit het voorgaande is dat de klachtonderdelen e), f) , l) en j) gegrond worden verklaard voor zover deze zijn ingesteld door klaagster sub 2. Verweerder heeft in dit verband gehandeld in strijd met artikel 6.22 lid 5, 6.28 lid 2 en 3 en 6.26 aanhef VodA.

6    MAATREGEL

In dit verband is de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. Daarbij is van belang dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Klaagster sub 2 zal in voornoemde onderdelen van de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het overige worden de klachten afgewezen. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien een aantal onderdelen van de klacht gegrond zijn verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

8.    BESLISSING

De raad van discipline

8.1.    verklaart de klachtonderdelen e), f), l) en j) gegrond in zoverre deze door klaagster sub 2 zijn ingesteld,

8.2.    verklaart klaagster sub 1 ten aanzien van de klachtonderdelen e), f), l) en j) niet-ontvankelijk,

8.3.    verklaart klaagsters sub 1 en 2 ten aanzien van klachtonderdeel k) niet-ontvankelijk,

8.4.    verklaart de klachtenonderdelen voor het overige ongegrond,

8.5.    legt verweerder in verband met het onder 6 bepaalde de maatregel van een enkele waarschuwing op.

8.6    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

8.7    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

8.8    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. J. R. Veerman, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, E. Bige, L.A.M.J. Putz, E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2016.

Griffier    Voorzitter