ECLI:NL:TADRARL:2016:275 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-120

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:275
Datum uitspraak: 14-11-2016
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 16-120
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In een procedure tussen klager en verweerders cliënt betwist verweerder volgens klager ten onrechte dat hij accountantswerkzaamheden heeft verricht voor S. Ook stelt verweerder volgens klager ten onrechte dat de vordering van klager op S. verjaard zou zijn. Voorts verwijt klager verweerder dat het hem niet vrij stond om te stellen dat het werk van klager zo slecht zou zijn geweest voor de bedrijven van de heer S. dat daardoor twee bedrijven van de heer S. failliet zijn gegaan. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder binnen de grenzen van de vrijheid is getreden die hem toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen. De door klager geuite verwijten maken onderdeel uit van het juridische debat tussen partijen en zijn geen feiten waarvan verweerder weet of kon weten dat deze in strijd met de waarheid waren. De klachten zijn daarom ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 14 november 2016

in de zaak 16-120

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 4 april 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 16 juli 2015 en 9 september 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 februari 2016 met kenmerk 15-0249, door de raad ontvangen op 9 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 4 april 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 4 april 2016 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 4 mei 2016, door de raad ontvangen op 9 mei 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 september 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 4 mei 2016.

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3.    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1    Klager handhaaft zijn in de klachtprocedure ingenomen standpunten

- dat verweerder ten onrechte betwist dat klager werkzaamheden heeft verricht voor S.;

- dat verweerder ten onrechte stelt dat de vordering van klager op S. verjaard zou zijn;

- dat het verweerder niet vrij stond om te stellen dat het werk van klager zo slecht zou zijn geweest voor de bedrijven van de heer S. dat daardoor twee bedrijven van de heer S. failliet zijn gegaan: het is juist de cliënt van verweerder die bij veel faillissementen betrokken is.

3.2    Ook houdt klager zijn standpunt staande dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan stemmingmakerij, onnodig grievende uitlatingen en het overleggen van niet relevante correspondentie.

4.    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Met de nuancering zoals door de voorzitter aangegeven (geen betwisting dát werk is verricht, maar voor wie en hoeveel) is de stelling van verweerder niet in strijd met de verklaring van diens cliënt.

Ook wat betreft de verjaring verwijst de raad naar het oordeel van de voorzitter: er is geen sprake van een louter feitelijke mededeling van verweerder, maar van een standpunt in een juridisch debat.

Dat op enig moment kwitanties zijn getoond aan mr. [L] mét stempel (zoals door klager zijn overgelegd in deze klachtprocedure) bewijst niet dat verweerder heeft beschikt over kwitanties mét stempel. Verweerder betwist dat en stelt dat hij beschikte over de door hem in het geding en de klachtprocedure ingebrachte kopieën, die geen (leesbaar) stempel dragen. De grondslag van de klacht is niet of onvoldoende komen vast te staan.

Ten slotte merkt de raad nog op dat de laatste volzin van het verzet (“De voorzitter… af.”) niet verwijst naar een oordeel van de voorzitter, maar naar diens weergave van het verweer.

Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden ook overigens niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.M.T. Weersink, F.L.M. Broeders, C.W.J. Okkerse en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier. en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2016.

griffier    voorzitter