ECLI:NL:TADRARL:2016:270 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-728

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:270
Datum uitspraak: 31-08-2016
Datum publicatie: 19-01-2017
Zaaknummer(s): 16-728
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt klachten over optreden advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 31 augustus 2016

in de zaak 16-728

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 juli 2016 met kenmerk 16-0059/TRC/ml, door de raad ontvangen op 1 augustus 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft sinds 2010 de ex-echtgenoot van klaagster bijgestaan in de echtscheidingsprocedure.

1.2    Na de start van de echtscheidingsprocedure vonden begin 2011 twee ‘vier-gesprekken’ plaats, zonder succes. Daarna hebben partijen tegen elkaar geprocedeerd.

1.3    Tijdens de hoger beroep procedure hebben klaagster en de cliënt van verweerster een mediation traject ingezet. Hun raadslieden waren daar niet bij betrokken. Wegens het niet slagen van de mediation heeft het gerechtshof de procedure weer hervat. Partijen hebben de kort voor de geplande zitting bereikte overeenstemming door het hof in een beschikking laten vastleggen.

1.4    Bij brief van 20 februari 2016 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich denigrerend op te stellen jegens klaagster op verschillende momenten in de procedure, onder meer tijdens overleggen en kort voor de zitting bij het hof;

b)    rechtstreeks post te sturen aan klaagster in plaats van aan haar advocaat;

c)    klaagster niet respectvol te behandelen door haar onprofessionele werkwijze, een mediation-advocaat niet waardig.

3    VERWEER

Op het gemotiveerde verweer van verweerster wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling, nader ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen:

Ad klachtonderdeel a) en c)

4.2    De klachtonderdelen a) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zullen worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf.

4.3    Klaagster verwijt verweerster dat zij zich in de vier-gesprekken niet heeft opgesteld als bemiddelend advocaat, zoals tevoren was afgesproken met beide raadslieden, maar van het begin af aan heeft gepoogd om klaagster onderuit te halen en met de rug tegen de muur te zetten. Ook in de daaropvolgende procedures heeft verweerster zich denigrerend opgesteld jegens klaagster en klaagster niet respectvol behandeld. Zij heeft zich niet als een advocaat-mediator gedragen.

4.4    Nu verweerster deze stellingen van klaagster gemotiveerd heeft betwist, kan de voorzitter niet vaststellen dat van deze gedragingen van verweerster sprake is geweest. Omdat door klaagster geen nadere feiten of omstandigheden zijn gesteld en evenmin anderszins zijn gebleken, die de verwijten van klaagster aannemelijk maken, zal de voorzitter deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klaagster verwijt verweerster in dit onderdeel dat zij een rechtbankverzoek omtrent alimentatie rechtstreeks aan haar in plaats van aan haar advocaat, mr. [H], heeft gestuurd. Door dit bovendien een dag voor kerst te doen, heeft verweerster klaagster moedwillig getreiterd, hetgeen een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.6    Of verweerster het op 24 december 2013 bij de rechtbank ingediende verzoekschrift tot verlaging bijdrage levensonderhoud tevens rechtstreeks aan klaagster heeft gezonden, kan de voorzitter uit de overlegde stukken niet afleiden. In de begeleidende brief van verweerster aan de rechtbank van 24 december 2013 staat dat de advocaat van klaagster een kopie van de stukken zou ontvangen. Onduidelijk is of klaagster tevens die stukken van verweerster heeft ontvangen: uit haar repliek bij de deken lijkt eerder dat zij die stukken via de rechtbank heeft ontvangen. Dat verweerster die stukken net voor kerst heeft ingediend, kan haar, als partijdige belangenbehartiger van haar cliënt, niet tuchtrechtelijk worden verweten. Dat daardoor de belangen van klaagster onnodig of onevenredig zijn geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel is gediend, is niet gesteld of gebleken. Dat klaagster het tijdstip waarop zij kennis heeft genomen van het verzoekschrift, net voor kerst, als extra pijnlijk heeft ervaren, maakt het oordeel niet anders. Overigens mist klaagster belang bij dit klachtonderdeel voor zover zij zich wenst te beroepen op gedragsregel 18, nu deze gedragsregel uitdrukkelijk alleen ziet op de relatie tussen advocaten. Dat de onder 4.1 weergegeven maatstaf is geschonden, is in elk geval niet komen vast te staan.

4.7    De voorzitter kan dan ook niet vaststellen dat verweerster het bewuste verzoekschrift rechtstreeks aan klaagster heeft gestuurd en dat heeft gedaan met de intentie om klaagster te treiteren. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 31 augustus 2016.

griffier    voorzitter