ECLI:NL:TADRARL:2016:266 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-375

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:266
Datum uitspraak: 06-07-2016
Datum publicatie: 19-01-2017
Zaaknummer(s): 16-375
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt klacht over optreden advocaat wederpartij in familiezaak kennelijk ongegrond. Partijdige belangenbehartiger; belangen klaagster niet onnodig of onevenredig geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

Van 6 juli 2016

in de zaak 16-375

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 19 april 2016 met kenmerk K 15/110, door de raad ontvangen op 20 april 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is sinds medio 2015 in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. Verweerster heeft als advocaat van de toenmalige echtgenoot van klaagster zijn belangen behartigd in de echtscheidingsprocedure en de daaraan voorafgaande voorlopige voorzieningenprocedure.

1.2    Bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen van [….] 2015 aan de rechtbank [naam], locatie [plaats], heeft verweerster namens haar cliënt verzocht de drie minderjarige kinderen van partijen voor de duur van de echtscheidingsprocedure aan de zorg van haar cliënt toe te vertrouwen en het bewoonrecht van de echtelijke woning bij uitsluiting aan haar cliënt toe te delen. Als productie 1 bij dat verzoekschrift is een aan klaagster gerichte brief van 20 november 2014 van mevrouw Van H., sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij de GGZ groep, toegevoegd. Deze brief bevat informatie over de psychische klachten van klaagster.

1.3    Bij verweerschrift voorlopige voorzieningen van 22 juli 2015 is namens klaagster als productie 1 een e-mail d.d. 21 juli 2015 van mevrouw Van H. aan de advocaat van klaagster overgelegd, met als bijlage een brief met (concept-)behandelinformatie over klaagster.

1.4    Bij beschikking van 7 augustus 2015 heeft de rechtbank [naam], locatie [plaats], - onder meer - de zorg van de drie minderjarige kinderen aan klaagster toevertrouwd en voorts het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan klaagster toegewezen, daartoe onder meer overwegende:

“De rechtbank overweegt dat partijen elkaar diskwalificeren als ouder en elkaar beschuldigen van ernstige problematiek. Los wat daar van zij, overweegt de rechtbank dat het belang van de kinderen bij de te maken afweging van belangen voorop gesteld moet worden. (…). De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat alle drie de kinderen aan de vrouw moeten worden toevertrouwd. De man heeft, tegenover de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat de vrouw niet in staat is de kinderen te bieden wat zij nodig hebben.”

1.5    Op [….] 2015 heeft verweerster namens haar cliënt een verweerschrift echtscheiding tevens zelfstandige verzoeken bij de rechtbank [naam], locatie [plaats] ingediend. Als productie 1 is, net als in de voorlopige voorzieningenprocedure, een aan klaagster gerichte brief  van 20 november 2014 van mevrouw Van H., sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij de GGZ groep, overgelegd. Als productie 2 is overgelegd een brief van 10 februari 2015 van genoemde mevrouw Van H., waarin melding wordt gemaakt van de laatste behandelinformatie van klaagster. Onduidelijk is aan wie die brief is gericht.

1.6    Bij ongedateerde brief, ontvangen door de deken op 20 november 2015, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zonder toestemming van klaagster op haar betrekking hebbende vertrouwelijke medische gegevens als producties in de echtscheidingsprocedure, alsmede in de daaraan voorafgaande voorlopige voorzieningenprocedure, in het geding te brengen;

b)    zonder toestemming van klaagster diezelfde vertrouwelijke gegevens in het kader van de klachtprocedure aan de deken toe te sturen.

3    VERWEER

Op het gemotiveerde verweer van verweerster zal de voorzitter, voor zover relevant, hierna in de beoordeling ingaan. 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.  De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    In dit klachtonderdeel moet worden beoordeeld, of de belangen van klaagster nodeloos en ontoelaatbaar zijn geschaad door overlegging door verweerster in de twee genoemde procedures van de medische vertrouwelijke gegevens van klaagster. Volgens verweerster beschikte haar cliënt over die bewuste stukken van klaagster omdat die stukken volgens hem op hun gezamenlijke computer stonden. Wat daar ook van zij, ook als de cliënt van verweerster die persoonlijke informatie van klaagster zonder instemming van klaagster heeft verkregen en daarna aan verweerster heeft gegeven, brengt dat nog niet mee dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door deze vertrouwelijke medische informatie namens haar cliënt in rechte te overleggen. Evenals in het civiele recht dient de tuchtrechter steeds over de toelaatbaarheid daarvan te oordelen, daarbij rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De voorzitter overweegt hiertoe als volgt.

4.3    Blijkens de beschikking in de voorlopige voorzieningenprocedure diskwalificeerden partijen elkaar over en weer als ouder en beschuldigden zij elkaar van ernstige problematiek. Als partijdige belangenbehartiger mocht, èn moest, van verweerster worden verwacht dat zij in het belang van haar cliënt zijn standpunten voldoende met stukken zou onderbouwen en de standpunten van klaagster met stukken zou weerleggen. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster ter ondersteuning van haar stellingen in de beide procedures over andere belangrijke stukken kon beschikken, zodat het gebruik van de medische gegevens van klaagster in het belang van haar cliënt en naar haar zeggen ook in het belang van de kinderen geboden was. Dat verweerster door aldus te handelen de privacy van klaagster op ontoelaatbare wijze heeft geschaad is de voorzitter niet gebleken. Klaagster heeft immers zelf ook ter onderbouwing van haar standpunten informatie over haar eigen medische toestand, bovendien van dezelfde mevrouw Van H., in de procedures overgelegd. Andere feiten of omstandigheden op grond waarvan de belangen van klaagster nodeloos of ontoelaatbaar zouden zijn geschaad, zijn niet gesteld of gebleken. Daarmee oordeelt de voorzitter het handelen van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld door in de onderhavige klachtprocedure, ook al was dat zonder toestemming van klaagster, het gehele dossier met de bewuste medische gegevens van klaagster, aan de deken toe te sturen. In die procedure stond het haar vrij om haar eigen verweer te voeren op de wijze als zij dat noodzakelijk achtte. Dat zij daarmee de belangen van klaagster nodeloos of ontoelaatbaar heeft geschaad, is niet gesteld of gebleken. Daarmee oordeelt de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 6 juli 2016.

griffier    voorzitter