ECLI:NL:TADRARL:2016:265 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-456

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:265
Datum uitspraak: 21-11-2016
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 16-456
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder terecht dat hij niet direct een schriftelijke opdrachtbevestiging heeft opgesteld. Pas bijna één jaar na de aanvang van verweerders werkzaamheden heeft verweerder een zeer summiere bevestiging vastgelegd van een (beweerdelijke) afspraak over het uurtarief. Gezien het feit dat klager al veel eerder aangaf dat hij bezwaren had tegen de urenspecificatie van verweerder en tegen de achtergrond dat eerder over een andere tarief is gesproken althans gecorrespondeerd, had verweerder moeten begrijpen dat het noodzakelijk was om een opdrachtbevestiging aan klager te sturen. Daarmee hadden veel problemen kunnen worden voorkomen. De door klager gestelde contante betalingen zijn niet komen vast te staan. Evenmin heeft klager aangetoond dat verweerder niet die kwaliteit van dienstverlening heeft verschaft die van hem als behoorlijk advocaat mocht worden verwacht. Of verweerder aan klager een bedrag moet terugbetalen is ter beoordeling van de civiele rechter die kan onderzoeken welke financiële afspraken partijen hebben gemaakt en of daaruit betalingsverplichtingen voortvloeien. Verweerder krijgt een berisping.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 november 2016

in de zaak 16-456

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 17 februari 2015 en 9 april 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 mei 2016 met kenmerk 15-0072, door de raad ontvangen op 18 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 september 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerder aan de raad d.d. 26 augustus 2016 met bijlagen;

-    een brief van verweerder aan de raad d.d. 12 september 2016 met bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is al jarenlang verwikkeld in een juridisch geschil met zijn buren over een recht van overpad. Op 15 juli 2013 heeft er een eerste gesprek tussen klager en verweerder plaats gevonden in verband met een tegen klager lopende strafzaak en een gemeentelijke handhavingszaak, die voortvloeiden uit het geschil met de buren. Klager heeft verweerder opdracht gegeven in deze twee zaken voor hem op te treden.

2.2    Bij e-mailbericht van 12 augustus 2013 heeft verweerder aan klager een urenspecificatie gezonden. Deze specificatie betreft uren die verweerder heeft besteed aan de bestuursrechtelijke zaak. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen deze specificatie.

2.3    Bij e-mailbericht van 2 april 2014 heeft verweerder aan klager bevestigd: “ Zoals vanmiddag afgesproken geldt vanaf morgen, 3 april 2014, een tarief van € 250 (ex BTW) voor elke activiteit die ik nog voor jou moet verrichten.“

2.4    Inzake de strafprocedure heeft verweerder een factuur gedateerd 5 juni 2014, aan klager gezonden van € 14.477,35 betreffende uren die verweerder in relatie tot de strafzaak heeft besteed aan overleg met betrokkenen. Deze factuur is door klager voldaan. Klager werd in de strafzaak zelf terzijde gestaan door mr. K. Gelet op de vrijspraak in de strafzaak heeft mr. K. namens klager vergoeding van de factuur van verweerder gevorderd. Het gerechtshof heeft deze vordering grotendeels afgewezen.

2.5    De gronden voor het beroep in de bestuursrechtelijke zaak zijn door verweerder op 23 december 2013 ingediend. De rechtbank heeft op 24 juni 2014 uitspraak gedaan.

2.6    Verweerder heeft klager op 2 mei 2014, 22 september 2014 en 13 januari 2015 specificaties van de door hem bestede uren gezonden. Bij e-mailbericht van 10 maart 2015 heeft verweerder een nadere toelichting op deze drie specificaties aan klager gegeven. Verweerder heeft bezwaar tegen deze specificaties gemaakt.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de door klager aan hem verstrekte opdracht niet schriftelijk heeft bevestigd;

b)    verweerder geen betalingsbewijs voor de door klager verrichtte contante betalingen aan hem heeft verstrekt;

c)    hij weigert het bedrag van de door klager betaalde pro-forma factuur terug te betalen;

d)    zijn werkzaamheden niet voldeden aan de kwaliteit die klager mocht verwachten.

4    VERWEER

Het standpunt van verweerder zal voor zover relevant voor de beoordeling aldaar worden opgenomen.

5    BEOORDELING

5.1   

Ad klachtonderdeel a)

Vast staat dat verweerder bij de aanvang van zijn werkzaamheden geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gezonden. Verweerder heeft erkend dat hij gesproken heeft een uurtarief van € 180,-. Bij e-mailbericht van 12 augustus 2013 heeft verweerder een urenspecificatie aan klager gestuurd met daarin een uurtarief van €150. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze specificatie. In een e-mailbericht van 2 april 2014 bevestigt verweerder aan klager dat hij vanaf die datum een uurtarief van € 250 (excl. BTW) in rekening zal brengen. Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerder gelegen om bij de aanvang van zijn werkzaamheden een deugdelijke opdrachtbevestiging aan klager te zenden waarin in ieder geval de omvang en de aard van zijn werkzaamheden zouden zijn omschreven en het daarvoor in rekening te brengen uurtarief. Pas op 2 april 2014 – dus bijna één jaar na de aanvang van verweerders werkzaamheden - heeft verweerder een zeer summiere bevestiging vastgelegd van een (beweerdelijke) afspraak over het uurtarief. Gezien het feit dat klager al veel eerder aangaf dat hij bezwaren had tegen de urenspecificatie van verweerder en tegen de achtergrond dat eerder over een andere tarief is gesproken althans gecorrespondeerd, had verweerder moeten begrijpen dat het noodzakelijk was om een opdrachtbevestiging aan klager te sturen. Daarmee had verweerder de thans aan de orde zijnde problemen, ook ten aanzien van het geldende uurtarief grotendeels kunnen voorkomen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.2   

Ad klachtonderdeel b)

Klager stelt dat hij aan verweerder drie contante betalingen heeft gedaan van respectievelijk € 1.500 (op 23 augustus 2014), € 1.200 (op 2 oktober 2014) en

€ 3.000 (op 9 april 2015). Verweerder ontkent ten stelligste dat hij deze betalingen heeft ontvangen. Klager heeft zijn bewering onderbouwd door het overleggen van afschriften van zijn bankrekening waarop contante opnames zijn vermeld. Daarmee komt naar het oordeel van de raad echter niet vast te staan dat deze bedragen aan verweerder zijn betaald en dat verweerder in gebreke is gebleven daarvoor betalingsbewijzen af te geven. In een e-mail van 3 april 2014 schrijft klager dat is afgesproken dat hij contant € 3000 ter finale kwijting zal betalen. Verweerder ontkent echter deze e-mail te hebben ontvangen. Ook deze e-mail maakt het oordeel van de raad derhalve niet anders. Daarmee is dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de raad niet gegrond.

5.3   

Ad klachtonderdeel c)        

Klager heeft gevorderd dat verweerder het bedrag van de door hem voldane factuur van € 14.477,35 aan hem terugbetaalt. Hij betitelt de factuur als een pro-forma factuur. Verweerder heeft aangevoerd dat er geen enkele afspraak bestaat over terugbetaling van het bedrag van bedoelde factuur en dat klager nimmer heeft geprotesteerd tegen de factuur. Verweerder heeft geweigerd het bedrag van € 14.477,35 aan klager terug te betalen. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klager heeft een verplichting tot terugbetaling – voor zover aan de orde en relevant in deze tuchtrechtelijke procedure - niet kunnen aantonen. Het is ter beoordeling van de civiele rechter welke financiële afspraken partijen hebben gemaakt en of daaruit betalingsverplichtingen voortvloeien.

5.4

Ad klachtonderdeel d)

Zonder nadere onderbouwing is naar het oordeel van de raad niet vast te stellen dat verweerder niet die kwaliteit van dienstverlening heeft verschaft die van hem als behoorlijk advocaat mocht worden verwacht. Het feit dat verweerder bij de zitting van de rechtbank zijn pleitnota niet heeft voorgedragen, leidt niet zonder meer, en in elk geval niet zonder toelichting, die ontbreekt, tot de conclusie dat verweerder zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. Verweerder heeft – onvoldoende bestreden door klager - aangegeven dat de rechtbank onmiddellijk na de aanvang van de zitting vragen heeft gesteld en zich kennelijk door de gegeven antwoorden voldoende achtte voorgelicht. Ook dit onderdeel van de klacht treft geen doel.

6    MAATREGEL

6.1    Gezien de aard van het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht, te weten onduidelijkheid over de financiële afspraken en verplichtingen van klager,  acht de raad de maatregel van een berisping op zijn plaats.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b, c en d ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.M.T. Weersink, F.L.M. Broeders, C.W.J. Okkerse en K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2016.

Griffier    Voorzitter