ECLI:NL:TADRARL:2016:263 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-304

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:263
Datum uitspraak: 05-09-2016
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 16-304
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Volgens klager heeft verweerder zijn belangen onzorgvuldig behandeld. Hij verwijt verweerder niet tijdig een stuitingsbrief te hebben verzonden. De raad heeft echter vast gesteld dat de brief tijdig en na overleg met klager is verzonden. Ook is niet komen vast te staan dat verweerder onvoldoende kennis van zaken had. Dat klager een andere opvatting over de inhoud van de agentuurovereenkomst had dan verweerder doet daar niet aan af. De wijze waarop verweerder de relatie met klager heeft beëindigd is zorgvuldig geweest. De klachten van klager zijn naar het oordeel van de raad ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 september 2016

in de zaak 16-304

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 april 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 april 2016 met kenmerk 15-0139, door de raad ontvangen op 5 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich eind september 2014 tot verweerder gewend met het verzoek hem dan wel zijn bedrijf bij te staan in een geschil met E. B.V. (later N.C.G. B.V.) ter zake van de afwikkeling van een tussen klager en E. B.V. gesloten agentuurovereenkomst, die op 17 februari 2010 beëindigd was.

2.2    Verweerder heeft aan de hand van stukken die hij op 17 oktober 2014 van klager ontving, zijn kantoorgenoot mr. H. een notitie over de kwestie laten opstellen. Deze notitie heeft verweerder op 12 november 2014 aan verweerder verzonden.

2.3    Om te voorkomen dat klagers vorderingen zouden verjaren heeft verweerder met klager afgesproken om voor 17 februari 2015 een stuitingsbrief aan de wederpartij te zenden. Bij bericht van 7 januari 2015 heeft verweerder deze brief aan klager toegezegd. Op 10 februari 2015 heeft verweerder klager bericht dat zijn vordering niet op 17 februari 2015 zou verjaren maar op 6 mei 2015, omdat verweerder in het dossier een brief van klager aan zijn wederpartij van 6 mei 2010 had aangetroffen.

2.4    Op 16 februari 2015 heeft verweerder een concept van de bedoelde stuitingsbrief aan klager gezonden. Op 16 maart 2015 heeft er een bespreking over de brief plaats gevonden tussen klager en verweerder. Vervolgens heeft verweerder klager een aangepaste conceptbrief, gedateerd 19 maart 2015, gezonden. Klager heeft op dat concept gereageerd op 7 april 2015. Naar aanleiding van die reactie heeft verweerder aan klager meegedeeld niet langer voor hem te willen optreden.

2.5    Klager heeft zelf de door verweerder opgestelde brief omstreeks 20 april 2015 aan N.C.G. B.V. verzonden.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klachtonderdelen zoals deze door de deken zijn geformuleerd lenen zich ervoor om te worden samengevat en wel als volgt:

a)    verweerder heeft de belangen van klager niet zorgvuldig behartigd;

b)    gebleken is dat verweerder onvoldoende kennis had van de juridische aspecten van een agentuurovereenkomst. Hij is gemaakte afspraken over de aanpak van de zaak niet nagekomen. Daardoor dreigde klagers vordering op N.C.G. B.V. te verjaren;

c)    verweerder heeft klager niet langer willen bijstaan, zodat klager zelf zich tot zijn wederpartij moest wenden om te voorkomen dat zijn vordering verjaarde.

3.2    Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager nog aangevoerd dat verweerder fouten heeft gemaakt in de onder zijn verantwoordelijkheid opgestelde notitie en in de conceptbrieven die op basis daarvan door verweerder zijn opgesteld. Verweerder was aanvankelijk niet van zins de brieven aan te passen onder het motto dat hij dominus litis was. Door de houding van verweerder ontstond het risico dat klagers vordering zou verjaren. Klager voelde zich hierbij in het nauw gebracht door verweerder. De afspraak was dat verweerder voor 17 februari 2015 een stuitingsbrief aan N.C.G. B.V. zou zenden. Dit is niet gebeurd.

4    VERWEER

4.1   

Ad klachtonderdeel a)

Verweerder bestrijdt dat hij de belangen van klager niet zorgvuldig heeft behartigd. Hij heeft de uiteindelijk aan N.C.G. B.V. verzonden brief, na uitvoerig overleg met klager, opgesteld zoals klager dat wenste. Over de aanpak van de zaak verschilden klager en verweerder aanvankelijk van mening. Daarbij heeft verweerder aan klager duidelijk proberen te maken dat verweerder dominus litis was. Er hebben diverse besprekingen plaats gevonden en in maart 2015 waren klager en verweerder het eens over de aanpak van de zaak. De door klager gewenste brief aan N.C.G. B.V. is diverse malen aangepast. Deze aanpassingen waren niet wezenlijk voor de aanpak.

4.2

Ad klachtonderdeel b)

Aan de hand van een ongestructureerde stapel stukken heeft verweerders kantoorgenoot mr. H. een notitie gemaakt betreffende de door klager voorgelegde kwestie. Deze notitie is aan klager voorgelegd. Het was de afspraak dat verweerder de brief aan N.C.G. B.V. voor 17 februari 2015 zou verzenden omdat klager zich op het standpunt stelde dat zijn vordering dan zou verjaren. Begin februari 2015 heeft verweerder klager bericht dat er nog alle tijd was om de brief te verzenden omdat de vordering pas op 6 mei 2015 zou verjaren. Klager heeft dat beaamd.

4.3

Ad klachtonderdeel c)

In april 2015 was de verstandhouding tussen klager en verweerder ernstig  verslechterd, onder meer omdat klager verweerder ervan beschuldigde voor de wederpartij te werken. Verweerder heeft klager toen laten weten niet langer voor hem te kunnen optreden. Hij had al sinds februari 2015 klager geadviseerd een andere advocaat te zoeken. Verweerder heeft nog wel de brief aangepast in de ik-vorm zodat klager de brief zelf kon verzenden aan N.C.G. B.V. Die brief bevatte alle door klager gewenste elementen. Verweerder heeft hem gewaarschuwd de brief tijdig, voor 28 april 2015, te verzenden.

5    BEOORDELING

5.1     

Ad klachtonderdeel a)

Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de belangen van klager niet onzorgvuldig behandeld. Hoewel er geruime tijd is verstreken tussen het verstrekken van de opdracht door klager en de verzending van de door klager gewenste brief, is dit voor een groot deel door klager zelf veroorzaakt. Nadat de zaak aanvankelijk enige tijd was blijven liggen, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de zaak vervolgens voortvarend aangepakt. Klager wenste telkens nieuwe aanpassingen van de brief omdat hij zich niet met de aanpak van verweerder kon verenigen. Ondanks het feit dat verweerder klager al vanaf februari 2015 heeft geadviseerd een andere advocaat te zoeken, omdat er verschil van inzicht over de aanpak van de zaak bestond, heeft klager dat niet gedaan. Verweerder heeft uiteindelijk zelf de relatie beëindigd.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts voldoende naar voren gekomen dat het begin februari 2015 duidelijk was dat de vordering van klager niet op 17 februari 2015 zou verjaren, maar niet eerder dan 6 mei 2015. De verzending van een stuitingsbrief aan klagers wederpartij vóór die laatstgenoemde datum, was daarom tijdig. Hoewel het klagers wens was dat de brief voor 17 februari 2015 zou worden verzonden en daarover ook een afspraak bestond, heeft klager door zijn houding en later ook door expliciete uitlatingen in zijn brief van 7 april 2015, er blijk van gegeven niet langer vast te houden aan die afspraak.

Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.2   

Ad klachtonderdeel b)

Klager heeft niet nader onderbouwd dat verweerder onvoldoende kennis heeft van de juridische aspecten van een agentuurovereenkomst. Gebleken is dat verweerder, voordat hij de door klager gewenste brief heeft opgesteld, eerst door een kantoorgenoot een notitie heeft laten opstellen waarbij deze de kwestie heeft geanalyseerd. Deze analyse werd door verweerder gedeeld. Een wellicht uiteenlopende lezing van klager en verweerder van de aan klagers vordering ten grondslag liggende agentuurovereenkomst rechtvaardigt niet de conclusie van klager dat verweerder geen kennis van zaken heeft. Ook overigens blijkt de gegrondheid van klagers verwijt niet.

Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

5.3   

Ad klachtonderdeel c)

De raad is van oordeel dat verweerder de relatie met klager terecht en op juiste wijze heeft beëindigd. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat de voortdurende verschillen van mening over de wijze van behandeling van de zaak en de door klager jegens verweerder geuite beschuldiging dat hij voor de wederpartij werkt, rechtvaardigen dat verweerder zijn opdracht neergelegd heeft. Want ondanks het feit dat verweerder klager diverse malen geadviseerd heeft om een andere advocaat te zoeken, heeft klager dit niet gedaan. Door de brief aan N.C.G. B.V. zodanig aan te passen dat klager deze zelf kon verzenden en door klager te wijzen op de daarbij in acht te nemen termijn, heeft verweerder zorgvuldig gehandeld. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, J.H. Brouwer, R.J.A. Dil, P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september 2016.

Griffier    Voorzitter