ECLI:NL:TADRARL:2016:262 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-311

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:262
Datum uitspraak: 05-09-2016
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 16-311
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het verwijt aan verweerder is dat hij niet de juiste informatie heeft gegeven aan klager toen hem daarom gevraagd werd. Het ging om betalingen aan verweerders cliënte. Klager heeft echter niet kunnen aantonen dat verweerder over die informatie beschikte toen hij er naar vroeg. De klacht is daarom ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 september 2016

in de zaak 16-311

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 22 juni 2015 en 9 juli 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 4 april 2016 met kenmerk K 15/62, door de raad ontvangen op 6 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerder van 8 juni 2016 aan de raad.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klagers ex-echtgenote in 2014 en 2015 bijgestaan met betrekking tot de boedelscheiding. Zij is bij vonnis van de rechtbank veroordeeld om de helft van de woonlasten van de te koop staande voormalige echtelijke woning te betalen.

2.2    Omdat de ex-echtgenote deze verplichting niet is nagekomen heeft klager loonbeslag laten leggen. Door het faillissement van de werkgever van de ex-echtgenote trof dit beslag geen doel. Op 5 februari 2015 is vervolgens beslag onder het UWV gelegd.

2.3    Op 5 februari 2015 heeft de ex-echtgenote een uitkering in het kader van de loongarantieregeling aangevraagd bij het UWV. Op 9 februari 2015 heeft het UWV aan verweerders cliënte per brief de aanvraag bevestigd, haar een voorschotuitkering in het vooruitzicht gesteld en meegedeeld dat uiterlijk op 5 augustus 2015 definitief op de aanvraag zal worden beslist. Op 6 maart 2015 heeft verweerder op de vraag van klagers advocaat dienaangaande geantwoord dat die uitkering was aangevraagd.

2.4    Bij brief van 17 april 2015 vroeg klagers advocaat of verweerders cliënte een uitkering heeft aangevraagd en wat haar inkomsten zijn. Bij bericht van 23 april 2015 heeft verweerder onder verwijzing naar de brief van het UWV van 9 februari 2015 aan klagers advocaat meegedeeld dat zijn cliënte uiterlijk 5 augustus 2015 van het UWV zal vernemen of zij definitief een uitkering krijgt. Bij bericht van 22 mei 2015 vroeg klagers advocaat aan verweerder of zijn cliënte een uitkering ontvangt. Op 29 mei 2015 berichtte verweerder dat hij geen meerwaarde ziet in het toezenden van de brief van 9 februari 2015 van het UWV. Op 19 juni 2015 schreef verweerder aan klagers advocaat dat hem niet bekend was of en wanneer het UWV een (voorschot)uitkering aan verweerders cliënte had gedaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij geen informatie heeft verstrekt over de voorschotten die zijn cliënte ontving in het kader van de loongarantieregeling.

3.2    Ter onderbouwing van de klacht voert klager aan dat zijn advocaat verweerder om informatie heeft gevraagd over de uitkering aan zijn cliënte. Verweerder beschikte reeds in februari 2015 over informatie hierover middels de brief van het UWV aan zijn cliënte van 9 februari 2015. Hij heeft deze informatie ten onrechte niet aan klagers advocaat willen verstrekken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft pas op 6 maart 2015 vernomen dat zijn cliënte, na het faillissement van haar werkgever, aanspraak had gemaakt op een uitkering in het kader van de loongarantieregeling. Naar aanleiding van de brief van klagers advocaat van 17 april 2015 heeft verweerder van zijn cliënte de brief van het UWV van 9 februari 2015 ontvangen. Op 23 april 2015 heeft verweerder aan klagers advocaat nogmaals bevestigd dat die uitkering was aangevraagd en dat daar uiterlijk 5 augustus 2015 definitief op zou worden beslist. Toen hij zijn brief aan klagers advocaat van 19 juni 2015 schreef, wist hij niet of er al een (voorschot)uitkering aan zijn cliënte was gedaan. Dat zij een voorschot had ontvangen hoorde hij pas in het kader van deze klachtprocedure. Hij is in het geheel niet bij de aanvraag van de uitkering en de afhandeling daarvan betrokken geweest.

4.2    Weliswaar heeft het UWV een fout gemaakt door niet aan de beslag leggende deurwaarder te melden dat er (uit hoofde van de loongarantieregeling) een rechtsverhouding tussen het UWV en verweerders cliënte bestond, maar dat regardeert verweerder niet. Hij heeft immers waarheidsgetrouw aan klagers advocaat de aanvraag van een uitkering op grond van die regeling bevestigd en gemeld niet te weten of zijn cliënte al een (voorschot)betaling had ontvangen.

4.3    Als advocaat van klagers wederpartij is verweerder niet gehouden om aan klager(s advocaat) alle gevraagde informatie te verstrekken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad oordeelt als volgt. Het betreft in dit geval een klacht over de advocaat van de wederpartij. Volgens de vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geniet een advocaat een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en de advocaat mag bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig  schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Hij mag evenwel geen mededelingen doen waarvan hij de onjuistheid kent of behoort te kennen. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2    Klagers advocaat heeft verweerder om informatie gevraagd over de uitkering van zijn cliënte. Verweerder heeft op deze verzoeken gereageerd. Hij heeft daarbij de informatie verschaft waarover hij op dat moment beschikte. Niet is komen vast te staan dat klager op 6 maart 2015 of later beschikte over informatie over de voorschotten die aan zijn cliënte waren uitbetaald. Hij was op de hoogte van het feit dat er een uitkering was aangevraagd en op de vraag van klagers advocaat daarover heeft hij bevestigend gereageerd. Pas na 19 juni 2015 heeft verweerder informatie over de uitgekeerde bedragen ontvangen. Klager heeft niet aangetoond dat zulks anders was. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zijn vrijheid om als advocaat van de wederpartij de belangen van zijn cliënte naar zijn goeddunken te behartigen, daarom niet geschonden doordat hij feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of behoorde te weten. Ook heeft hij niet anderszins de belangen van klager onevenredig geschaad zonder redelijk doel.

De klacht is kortom naar het oordeel van de raad ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, J.H. Brouwer, E.J. Verrips, P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier. en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september 2016.

Griffier    Voorzitter