ECLI:NL:TADRARL:2016:254 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-427

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:254
Datum uitspraak: 12-12-2016
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 16-427
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: (Reeds geschrapte) verweerder heeft niet aangetoond, noch aannemelijk gemaakt, dat hij namens klaagster mocht optreden in een procedure jegens haar omtrent een koopovereenkomst. Daarnaast was de behandeling van de zaak bovendien ver onder de maat. Negatief vonnis en mogelijkheden voor hoger beroep ook niet persoonlijk met klaagster besproken. Kernwaarden, in het bijzonder integriteit en vertrouwen in advocatuur, opnieuw ernstig veronachtzaamd. Klachten gegrond. Schrapping. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 december 2016

in de zaak 16-427

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 september 2015 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 mei 2016 met kenmerk 15-0286/ML/SD, door de raad ontvangen op 12 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 september 2016 in aanwezigheid van klaagster en haar gemachtigde, de heer [N]. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van gemachtigde, de heer [B], van 5 september 2016, met kennisgeving dat de heer [N] met klaagster de zitting zal bijwonen;

-    de brief van verweerder van 12 september 2016 dat hij, in tegenstelling tot eerder bericht, eerst op 27 september 2016 terugkeert van vakantie en daarom niet ter zitting zal verschijnen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft op 5 december 2012 samen met haar goede vriend, de heer [X], een koopovereenkomst voor een woning ondertekend. Klaagster is van Chinese afkomst en beheerst de Nederlandse taal niet of nauwelijks.

2.2    Klaagster en [X] zijn de koopovereenkomst niet nagekomen. Daarop zijn zij door de verkopers van de woning medio 2013 gedagvaard waarbij betaling van de contractuele boete en aanvullende schadevergoeding is gevorderd. Verweerder is in die procedure opgetreden namens [X] en namens klaagster.

2.3    Bij eindvonnis van 28 mei 2014 heeft de rechtbank [naam], locatie [plaats], [X] en klaagster hoofdelijk veroordeeld om aan eisers een bedrag van € 70.077,22 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. In de aanhef van het vonnis staat als voornaam van klaagster “[voornaam]”. Bij de woonplaats van [X] staat niets ingevuld.

2.4    Verweerder heeft geen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.

2.5    Omstreeks december 2014 is een deurwaarder bij klaagster aan de deur geweest ter betekening van het vonnis. [X] heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.

2.6    De huidige advocaat van klaagster heeft verweerder op 5 augustus 2015  aansprakelijk gesteld voor de door zijn toedoen geleden schade van klaagster. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.

2.7    [X] heeft op 8 februari 2016 schriftelijk verklaard:

“In 2014 zijn [klaagster] en ik gedagvaard door het echtpaar [naam]. In overleg met [klaagster] heb ik deze zaak in handen gegeven van [verweerder] die al jaren mijn juridische belangen behartigt. Ik heb [klaagster] steeds op de hoogte gehouden van het verloop van de procedure en haar de uitkomst van het proces medegedeeld. Naar waarheid verklaard op: [plaats], 8 februari 2016.” (afkortingen-raad)

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1)    nimmer persoonlijk contact met klaagster te hebben gehad en haar nooit op kantoor te hebben ontvangen, waardoor verweerder geen kennis heeft kunnen nemen van haar standpunt in de procedure die tegen haar en tegen [X] liep;

2)    nadat de rechtbank een voor klaagster negatief vonnis had gewezen, daar nimmer met klaagster over te hebben gesproken en haar niet te hebben gewezen op haar beroepsmogelijkheden.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel 1)

4.1    Volgens verweerder is klaagster samen met [X] medio 2013 bij hem op kantoor geweest met verzoek om aan hen de nodige rechtsbijstand te verlenen, hetgeen wordt bevestigd door [X] in zijn verklaring van 8 februari 2016. Blijkens de meegenomen inleidende dagvaarding was zowel [X] als klaagster gedaagde. Tijdens die eerste bespreking is volgens verweerder afgesproken dat alle correspondentie via [X] zou lopen, omdat klaagster gebrekkig Nederlands sprak en op [X] vertrouwde. Afgesproken is voorts dat verweerder voor beide cliënten een toevoeging zou aanvragen. Klaagster heeft aan verweerder de verschuldigde eigen bijdrage contant betaald, zoals blijkt uit de door verweerder overgelegde kwitantie gedateerd 20 augustus 2013. Daarop staat vermeld dat verweerder in [plaats] een bedrag van € 130,- van “[achternaam klaagster]” heeft ontvangen. 

Ad klachtonderdeel 2)

4.2    Verweerder heeft met [X] besproken en tevens afgesproken dat geen hoger beroep zou worden ingesteld en heeft zodoende ook namens klaagster gehandeld als was afgesproken. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze is dan ook geen sprake.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1)

5.1    Uitgangspunt is dat advocaten op grond van artikel 46 van de Advocatenwet aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van enige handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.2    In geschil is of verweerder de belangen van klaagster als cliënte mocht behartigen in de procedure ter zake van de koopovereenkomst, terwijl klaagster stelt dat zij verweerder daartoe nimmer de opdracht heeft gegeven en verklaart hem pas voor het eerst in 2016 bij de deken te hebben ontmoet.

5.3    Een advocaat is verplicht zich bij aanvaarding van de opdracht te vergewissen van de identiteit van de cliënt, tenzij de aard of de omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maakt (vgl. art.7 van de voor 1 januari 2015 geldende Verordening op de administratie en financiële integriteit). Dat verweerder de identiteit van klaagster bij aanvaarding van de opdracht heeft vastgesteld, is de raad niet gebleken. Verweerder heeft geen afschrift van een identiteitsbewijs of van de toevoegingsaanvraag op naam van klaagster in de procedure gebracht. Evenmin heeft hij anderszins schriftelijke stukken, waaronder een door klaagster ondertekende opdrachtbevestiging of correspondentie met haar, overgelegd waaruit de opdrachtverlening van klaagster aan verweerder zou blijken; de door verweerder daartoe overgelegde verklaring van [X] bevestigt het door verweerder ingenomen standpunt geenszins. Klaagster heeft voorts betwist bekend te zijn met de overgelegde kwitantie en erop gewezen dat haar voornaam in het vonnis van de rechtbank onjuist staat vermeld, hetgeen niet was gebeurd indien verweerder haar daadwerkelijk had ontmoet en over haar ID had beschikt.

5.4    Onder al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de raad van oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij van klaagster de opdracht heeft gekregen om ook namens haar op te treden in de procedure omtrent de koopovereenkomst. Dat verweerder buiten medeweten van klaagster toch als haar advocaat in de procedure is opgetreden, rekent de raad verweerder tuchtrechtelijk in hoge mate aan, nu een dergelijke handelwijze een behoorlijk advocaat in het geheel niet betaamt. Daarmee oordeelt de raad dit klachtonderdeel gegrond.

Ad klachtonderdeel 2)

5.5    Verweerder heeft erkend het vonnis van 28 mei 2014 en de mogelijkheden van hoger beroep daartegen niet met klaagster persoonlijk te hebben besproken. Volgens verweerder hoefde hij dat ook niet te doen omdat hij tijdens het eerste bezoek op zijn kantoor met klaagster en [X] heeft afgesproken dat alle correspondentie/ contacten via [X] zouden lopen. Zo is ook het vonnis en het niet zullen instellen van hoger beroep op juiste wijze alleen met  [X] besproken.

5.6    De raad volgt verweerder hier niet in. Gelet op hetgeen hiervoor onder klachtonderdeel 1) is overwogen, had verweerder geen opdracht om namens klaagster verweer te voeren in de betreffende procedure. Door zonder opdracht en zonder overleg toch namens klaagster verweer te voeren in die procedure, heeft verweerder klaagster ook nog zeer ernstig financieel gedupeerd. Op grond van het vonnis wordt zij immers hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor een bedrag van ruim € 75.000,-, terwijl [X] zonder bekende woon- en verblijfplaats onvindbaar is voor de deurwaarder. Naar het oordeel van de raad is de behandeling van deze zaak door verweerder bovendien ver onder de maat gebleven van hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Zijn verweer zoals mede gevoerd namens klaagster voldoet geenszins aan de eisen van de professionele standaard, nu daarin op geen enkele wijze rekening is gehouden met de positie van klaagster en het feit dat zij niet begreep waarvoor zij tekende. De raad rekent het verweerder zeer ernstig aan dat hij klaagster, die bovendien naar zijn zeggen gebrekkig Nederlands sprak, niet na de ontvangst van het voor haar zeer nadelige vonnis persoonlijk heeft geïnformeerd en geadviseerd over de mogelijkheden van hoger beroep, al dan niet in te stellen met bijstand van een andere advocaat. Gelet op de inhoud van het vonnis met hoofdelijke veroordeling van klaagster en [X] had dat tenminste op zijn weg gelegen als behoorlijk advocaat.

5.7    Op grond van het vorenstaande oordeelt de raad dat verweerder tuchtrechtelijk zeer verwijtbaar heeft gehandeld en mitsdien oordeelt de raad dit klachtonderdeel gegrond.

6    MAATREGEL

De raad overweegt dat verweerder jegens klaagster heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt. Niet alleen heeft hij klaagster nimmer persoonlijk ontmoet, ook de kwaliteit van zijn werkzaamheden is volstrekt onvoldoende geweest. Door te handelen als verweerder heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van de raad ook de kernwaarden van de advocatuur en met name de integriteit veronachtzaamd en daarmee tast hij het aanzien van de advocatuur aan. Bovendien heeft verweerder geen inzicht getoond in zijn tekortkomingen, hetgeen hij had kunnen doen als hij was verschenen ter zitting van de raad. Door zijn handelwijze is het vertrouwen van klaagster in de advocatuur ernstig beschaamd. Daarmee is ook het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht. Tevens betrekt de raad bij het oordeel over de op te leggen maatregel het feit dat verweerder de laatste jaren met veel tuchtrechtelijke veroordelingen is geconfronteerd van in ernst toenemende aard. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in de toekomst niet in de advocatuur thuishoort.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, R.J.A. Dil, K.F. Leenhouts, M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2016.

Griffier                                            Voorzitter