ECLI:NL:TADRARL:2016:251 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-183

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:251
Datum uitspraak: 30-03-2016
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 16-183
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden

van 30 maart 2016

in de zaak 16-183

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: [    ]

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 1 maart 2016 met kenmerk 51/15/065, door de raad ontvangen op 2 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 27 juli 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Klager was rondom het jaar 2000 medevennoot van de [naam bedrijf]. Verweerder heeft voorafgaand aan de vuurwerkramp van 13 mei 2000 werkzaamheden verricht ten behoeve van [naam bedrijf]. Klager stelde dat deze werkzaamheden betrekking hadden op plannen van de gemeente inzake projectrealisatie [naam wijk] en de uitkoop van [naam bedrijf] Verweerder herinnert zich dat niet meer. Verweerder was destijds met name werkzaam op het gebied van het bestuursrecht en sluit niet uit dat hij contact heeft gehad met de gemeente [plaats A], maar hij herinnert zich dat niet. Ook weet hij niet zeker of hij in die tijd contact heeft gehad met klager. Na de ramp heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager gestaakt.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder in het jaar 2000 nimmer het dossier heeft afgegeven aan klager;

b)    verweerder het dossier dat hij destijds onder zich had, niet uit zichzelf heeft overgedragen aan het Openbaar Ministerie. Als hij dat wel had gedaan, zou hij klager, die meteen na de ramp in een bijzonder negatieve positie als verdachte was terecht gekomen, hebben kunnen ontlasten als verdachte.

c)    verweerder geen opening van zaken heeft gegeven, met name niet of hij zijn wetenschap van de financiĆ«le belangen van de gebouwen- en de grondeigenaar van de vuurwerkopslag aan [adres] te [plaats] na de ramp heeft gemeld bij het Tolteam of bij de Officier van Justitie dan wel anderszins.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna, zo nodig, zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet bepaalt dat, op straffe van niet ontvankelijkheid van de klacht, een klacht binnen drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, moet zijn ingediend. De klachten van klager hebben betrekking op de handelwijze van verweerder in de periode rondom het jaar 2000. Dit betekent een forse overschrijding van de termijn van drie jaar zodat de klacht niet-ontvankelijk is.

4.2    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 30 maart 2016.

griffier                                          voorzitter