ECLI:NL:TADRARL:2016:247 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-962

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:247
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 16-962
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klacht over advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond. Entameren kort geding niet nodeloos en ontijdig.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 december 2016

in de zaak 16-962

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 18 oktober 2016 met kenmerk 16-0186/FH/sd, ontvangen op 19 oktober 2016.

Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van het kort gedingvonnis d.d. 8 augustus 2016 met zaaknummer [nummer kort gedingzaak]. Dit vonnis is in het kader van het vooronderzoek namens de voorzitter bij verweerster opgevraagd en op 2 november 2016 ter griffie ontvangen. Klaagster heeft hiervan een kopie ontvangen.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft met haar ex-partner een minderjarige zoon.

1.2    In het ouderschapsplan tussen klaagster en haar ex-partner is een zorgregeling opgenomen. Daarin staat vermeld wanneer de zoon bij klaagster of haar ex-partner is en dat de schoolvakanties worden gedeeld.

1.3    Bij kort gedingvonnis van de rechtbank [naam] d.d. 22 juni 2016 zijn nadere afspraken gemaakt omtrent de omgang. Verder is bepaald dat partijen zo spoedig mogelijk in ouderschapsbemiddeling zullen gaan om hun onderlinge communicatie te verbeteren.

1.4    Nadien heeft verweerster klaagster gedagvaard voor een kort gedingzitting bij de rechtbank [naam] op 28 juli 2016. Verweerster stond de ex-partner van klaagster bij als advocaat. Bij dagvaarding is gevorderd om nakoming van eerder genoemd vonnis en om de vaststelling van een vakantieregeling, onder meer met het oog op het aanstaande huwelijk van de ex-partner op 15 augustus 2016.

1.5    Naar aanleiding van voornoemde dagvaarding heeft klaagster bij e-mail van 12 juli 2016 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.6    In het kort gedingvonnis d.d. 8 augustus 2016 zijn de ter zitting van 28 juli 2016 tussen partijen gemaakte afspraken vastgelegd. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zonder gegronde reden een kort gedingprocedure te starten. Er was geen haast bij het verzoek. Klaagster werd een onredelijk korte termijn gegeven om te reageren terwijl er gewoon gecommuniceerd had kunnen worden,

b)    klaagster door het entameren van het kort geding onnodig op kosten te jagen terwijl zij weinig geld heeft.

3    VERWEER

3.1    Verweerster betwist tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Volgens verweerster blijkt uit het – deels – toewijzen van de vordering door de kort gedingrechter voldoende dat de klacht van klaagster ongegrond is. Tevens heeft verweerster er op gewezen dat klaagster om een proceskostenveroordeling had kunnen verzoeken teneinde haar kosten te beperken.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig worden geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Uit het klachtdossier blijkt dat de communicatie tussen klaagster en haar ex-partner al enige tijd niet of althans zeer moeizaam verliep. Uit het vonnis van 8 augustus 2016 leidt de voorzitter voorts af dat er tot het moment van het kort geding geen enkele communicatie tussen klaagster en haar ex-partner plaats heeft gevonden. De stelling van klaagster dat over het voorstel van haar ex-partner gewoon gecommuniceerd had kunnen worden, is derhalve niet feitelijk komen vast te staan. Voorts had klaagster na het uitbrengen van de dagvaarding – en voor de zitting – contact met haar ex-partner kunnen opnemen voor het maken van soortgelijke afspraken zoals die thans op de zitting zijn gemaakt.

4.3    Het standpunt van klaagster dat er geen haast was bij het verzoek, wordt niet ondersteund door het klachtdossier. Het verzoek van de ex-partner van klaagster zag op een vakantieregeling vanaf de dag na de zitting en op zijn huwelijk een week later. Gezien deze korte termijn en de omstandigheid dat er tot die tijd tussen partijen kennelijk geen communicatie was, maakt de keuze van verweerster om namens haar cliënt een kort geding aan te spannen begrijpelijk. Dat klaagster een onredelijke termijn zou zijn gegeven om te reageren, kan niet worden vastgesteld.

4.4    Uit het kort gedingvonnis volgt dat klaagster en haar ex-partner ter zitting nadere afspraken hebben gemaakt over de vakantieregeling en het huwelijk van de ex-partner. Aldus heeft het kort geding kennelijk een redelijk doel gediend en was het entameren hiervan niet nodeloos en ontijdig.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Voor wat betreft de stelling van klaagster dat zij door het kort geding onnodig op kosten zou zijn gejaagd, is de feitelijke onderbouwing niet komen vast te staan. Het stond verweerster vrij als advocaat van de wederpartij om het kort geding te entameren zoals hiervoor bij klachtonderdeel a is toegelicht. Aan het voeren van een gerechtelijke procedure zijn in zijn algemeenheid voor beide partijen kosten verbonden. Het is aan de wederpartij zelf om er desgewenst voor te zorgen dat deze (proces)kosten zo laag mogelijk blijven. Het ligt voor de hand de mogelijkheden hiertoe met de eigen advocaat af te stemmen.

4.6    Niet is komen vast te staan dat verweerster door het starten van het kort geding de financiële belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 19 december 2016.

griffier                                                                   voorzitter