ECLI:NL:TADRARL:2016:246 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-494

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:246
Datum uitspraak: 16-09-2016
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 15-494
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Betreft dekenbezwaar over het zelfstandig toevoegingszaken laten behandelen door studentstagiaire en het feit dat de advocaat geen openheid van zaken aan de deken heeft gegeven toen die daarom vroeg. De raad is van oordeel dat de advocaat in strijd  met art.15 Advocatenwet heeft gehandeld, omdat deze niet persoonlijke alle werkzaamheden heeft verricht maar deels ( het bijwonen van een zitting) heeft laten doen door een studentstagiaire, niet-advocaat.  Niet gebleken is dat de advocaat heeft gepoogd informatie achter te houden voor de deken. De advocaat heeft de brief van de deken met het verzoek om informatie anders geïnterpreteerd. Bezwaar deels gegrond, echter zonder oplegging van een maatregel.

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 september 2016

in de zaak 15-494

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

gemachtigde: mr. [    ]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 19 oktober 2015, door de raad ontvangen op 20 oktober 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend tegen verweerster.

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 15 juli 2016 in aanwezigheid van L., waarnemend deken, namens de deken en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. K.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    brief van verweerster aan de raad d.d. 7 januari 2016 met 10 bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Op 19 januari 2015 heeft mevrouw J. bij de gemeente H. een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van de gemeente H. d.d. 27 november 2014, waarbij de huishoudelijke ondersteuning 2015 op grond van de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) werd verminderd. Zij heeft zich medio april 2015 tot het Juridisch Loket gewend, die haar doorverwees naar verweerster.

2.2    Verweerster heeft op 20 april 2015 een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand aan mevrouw J. De toevoeging is door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven bij beslissing van 2 juni 2015. De toevoeging zag op het verlenen van rechtsbijstand in een procedure stekkende tot bezwaar tegen een herindicatie WMO zijdens de gemeente H.

2.3    Op 16 juni 2015 heeft de gemeente H. het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij gelegenheid van de hoorzitting op 28 mei 2015 was verweerster niet aanwezig. In plaats daarvan was mevrouw K., studentstagiaire op het kantoor van verweerster, bij de hoorzitting aanwezig, die de bezwaren heeft toegelicht en een pleitnota heeft overgelegd.

3    DEKENBEZWAAR

a)      Verweerster laat een medewerker niet-advocaat, van haar kantoor toevoegingszaken behandelen. De deken heeft bij brief van 23 juni 2015 hierover aan verweerster vragen gesteld waarop verweerster bij brief van 26 juni 2015 aan de deken heeft gemeld dat dit soort zaken door haar zelf worden behandeld; dat bij haar kantoor wel een studentstagiaire, mevrouw K., gedurende enige tijd één dag per week stage heeft gelopen en dat deze studentstagiaire vanzelfsprekend aanwezig is geweest bij de behandeling van een aantal zaken. Verweerster heeft aangegeven alle zaken zelfstandig af te handelen.

Toelichting:

Van de cliënte van verweerster, mevrouw J., heeft de deken begrepen dat niet verweerster maar mevrouw K. haar zaak heeft behandeld, daarvoor op 24 april 2015 bij haar thuis op bezoek is geweest, de hoorzitting heeft gedaan (waarbij mevrouw J. niet aanwezig kon zijn) en mevrouw J. zelf moest bellen om te horen hoe de zitting was verlopen.

Op grond van art.15 Wet op de Rechtsbijstand en het besluit dat op dat artikel is gebaseerd, te weten de vaststelling “Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur” behoort een advocaat alle werkzaamheden, die verricht moeten worden in een zaak waarvoor een toevoeging is verstrekt, persoonlijk uit te voeren. In art. 1 onder i en j van dat besluit is de bepaling opgenomen dat als voorwaarde voor de inschrijving geldt dat de advocaat persoonlijk de werkzaamheden verricht. De bepalingen luiden:

i. De advocaat dient de zaken waarin hij is toegevoegd persoonlijk te behandelen dan wel de aan hem toebedeelde piketdiensten persoonlijk te verrichten, behoudens gevallen waarin sprake is van overmacht, ziekte, op dezelfde dag geplande zittingen in andere zaken of andere zwaarwegende redenen. Indien een andere advocaat voor hem waarneemt, blijft ook de toegevoegde advocaat aanspreekbaar op de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand.

j. De advocaat laat medewerkers van het kantoor die geen advocaat zijn, in toegevoegde zaken geen andere dan ondersteunende werkzaamheden, zijnde geen rechtsbijstand, verrichten. Bij overdracht van een dossier aan een andere advocaat wordt om mutatie van de toevoeging verzocht De advocaat draagt daarbij zorg voor een volledige en zorgvuldige overdracht van de toevoeging.

b)      Verweerster heeft de deken geen openheid van zaken gegeven maar deels de werkzaamheden van de studentstagiaire verzwegen en eerst nadere informatie verstrekt toen zij geconfronteerd werd met bij de deken bekend zijnde gegevens. Ook is het declaratieformulier niet naar waarheid ingevuld. Onder “soort zaak” staat Procedure , maar beëindigd voordat een (tussen)uitspraak is gedaan of een zitting is bijgewoond.

Deze mededeling is onjuist en niet naar waarheid. Hiermee heeft verweerster de verplichting om de uitspraak, waaruit bleek dat niet zij maar de studentstagiaire als gemachtigde van mevrouw J. de zitting had bijgewoond, over te leggen, heeft ontweken. Hiermee heeft verweerster gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van haar cliënte, mevrouw J., behoorde te betrachten.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerster heeft in een gesprek met de deken op 29 september 2015 aangevoerd dat zij de regie in deze procedure heeft gevoerd en niet de studentstagiaire. Dat niet zij, maar de studentstagiaire de zitting heeft bijgewoond was omdat zijzelf verhinderd was en voor deze oplossing in overleg met en met toestemming van haar cliënte heeft gekozen. Verweerster heeft verder aangevoerd dat zij de zaak heeft aangenomen omdat de mondelinge behandeling aanvankelijk was gepland op 12 mei 2015, een dag dat zij beschikbaar was. Op verzoek van de gemeente is de behandeling echter verplaatst naar 28 mei 2015, een dag waarop verweerster met vakantie was. Omdat de cliënte van verweerster niet wilde dat de zaak nog langer werd uitgesteld en zij goed contact had met de studentstagiaire die bij haar zaak was betrokken, heeft de cliënte gevraagd of de studentstagiaire haar zaak niet kon bepleiten op de zitting, omdat deze ook goed op de hoogte was van de zaak van mevrouw J. Verweerster heeft daarmee ingestemd onder de afspraak dat zij de pleitnota zelf zou opstellen en dat mevrouw K. die zou voordragen. Zij heeft zelf volledig de leiding gehad bij de behandeling van de zaak.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerster heeft niet gepoogd informatie voor de deken achter te houden of daarmee pas naar voren te komen toen bleek dat de deken al over meer en andere informatie beschikte dan verweerster hem had verstrekt. De deken liet verweerster bij brief van 23 juni 2015 weten dat hij een signaal had ontvangen dat zaken van verweerster niet door haarzelf maar door een medewerker niet-advocaat werden behandeld en vroeg of dat juist was. Bij brief van 26 juni 2015 heeft verweerster de deken bericht dat dat onjuist was want dat alle zaken door haarzelf werden behandeld. Hoe dat in de zaak van mevrouw J. is gegaan heeft zij hiervoor reeds uiteengezet.

4.3    Ten aanzien van het declaratieformulier voert zij aan dat zij dat niet onjuist heeft ingevuld. Zij las in de bewoordingen “zitting bijwonen” de vraag of zij persoonlijk de zitting had bijgewoond. Dat had zij niet gedaan. Zij heeft het formulier juist ingevuld omdat de procedure inderdaad was beëindigd zonder dat zij een zitting had bijgewoond; dat had immers mevrouw K. gedaan. Dat zij heeft aangevoerd dat zijzelf de zaak behandeld heeft, was evenmin onjuist. Zij heeft de zaak ook zelf behandeld, alleen de pleitnota, die zijzelf had opgesteld en besproken met de cliënte, heeft zij niet zelf voorgedragen, maar mevrouw K.  Overigens heeft verweerster erkend dat de gang van zaken niet gelukkig is geweest en dat zij ervoor zal zorgen dat het niet weer gebeurt, waarbij zij tevens opmerkt dat haar cliënte door deze gang van zaken geen schade heeft geleden. De belangen van haar cliënte zijn naar behoren behartigd.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Het onderhavige bezwaar is bij de raad ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Hoewel de Raad voor Rechtsbijstand zelfstandig een maatregel kan opleggen indien de inschrijvingsvoorwaarden niet worden nageleefd, betekent dat niet dat de raad van discipline niet bevoegd is over de klacht te oordelen. De raad toetst het handelen van verweerster aan de norm of zij heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, als bepaald in art. 46 Advocatenwet. De raad is van oordeel dat sprake is van een handelen in strijd met art.15 Wet op de Rechtsbijstand en de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur, hetgeen een behoorlijk advocaat niet betaamt. Verweerster heeft weliswaar in haar verweer toegelicht waarom zij de zitting niet zelf heeft bijgewoond, terwijl zij tevens heeft aangevoerd dat de belangen van haar cliënte in goed handen waren bij de studentstagiaire, maar dat neemt niet weg dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur, omdat zij niet, zoals vereist, persoonlijk alle werkzaamheden heeft verricht, maar een deel (het bijwonen van de zitting) door een ondersteunende medewerker niet-advocaat heeft laten doen. Het beroep van verweerster op de door haar geschetste maatschappelijke ontwikkelingen kan haar niet baten nu deze, wat daarvan ook overigens zij, niet kunnen afdoen aan de expliciete (deels wettelijke) normen als hiervoor genoemd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Gelet op de uitleg die verweerster heeft gegeven over de informatievoorziening aan de deken, volgt de raad verweerster als zij aanvoert dat zij niet heeft gepoogd informatie achter te houden. De raad overweegt dat kennelijk onduidelijkheid is ontstaan over zaken en zittingen. Verweerster heeft aangevoerd dat het enkel bijwonen van de zitting door haar studentstagiaire niet-advocaat, niet betekent dat verweerster daarmee de zaak niet zelf heeft behandeld, terwijl de deken kennelijk anderszins meent. Verweerster heeft uiteengezet dat zij de zaak persoonlijk heeft behandeld en de leiding had bij de behandeling van de zaak en alleen op verzoek van haar cliënte (omdat door aanhouding van de behandeling van de zaak op verzoek van de gemeente een datum was bepaald waarop verweerster in het buitenland verbleef en haar cliënte bezwaar maakte tegen een aanhouding) de studentstagiaire de zitting heeft laten bijwonen. Verweerster heeft daarbij de nodige zorg in acht genomen. Zij heeft zelf de pleitnota opgesteld, haar studentstagiaire was bij de zaak van mevrouw J. steeds volledig betrokken geweest en had ervaring met dit soort WMO zaken, omdat zij als medewerkster bij de Wetswinkel in Enschede ervaring had opgedaan met de behandeling van PGB- en uitkeringskwesties. De raad is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden niet gesteld kan worden dat verweerster heeft geprobeerd informatie voor de deken achter te houden; zij heeft de vraag van de deken anders geïnterpreteerd.

5.4    De raad is voorts van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster het declaratieformulier dat dateert van 1 juli 2015 en tijdens het dekenaal onderzoek is opgesteld, onjuist heeft ingevuld om daarmee de deken te misleiden. Verweerster heeft ingevuld dat de procedure is beëindigd voordat een zitting is bijgewoond. Haar uitleg hieromtrent, inhoudende dat zij zelf geen zitting heeft bijgewoond en dat zij het formulier daarom aldus heeft ingevuld, is niet onbegrijpelijk. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de omstandigheden en met name het feit dat verweerster heeft aangegeven dat het hier om een incident gaat en dat zij inziet dat zij onjuist heeft gehandeld, waarbij zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij wel steeds nauw bij de zaak van haar cliënte betrokken is geweest en zelf de leiding had bij de bepaling van de strategie, is de raad van oordeel dat volstaan kan worden met gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.H. Kesler, G.E.J. Kornet, E.H. de Vries, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2016.

Griffier                                         Voorzitter