ECLI:NL:TADRARL:2016:241 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-183

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:241
Datum uitspraak: 23-12-2016
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 16-183
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet tegen voorzittersbeslissing tot niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de klaagtermijn ex art 46g. Verzet ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 december 2016

in de zaak 16-183

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 30 maart 2016 op de klacht van:

klager

gemachtigde: [    ]

tegen:

verweerder

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 juli 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 maart 2016, met kenmerk 51/15/065, door de raad ontvangen op 2 maart 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 30 maart 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) bepaald dat de klacht niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, welke beslissing op 4 april 2016  is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 18 april 2016, door de raad ontvangen op 19 april 2016, aangevuld bij brief van 28 april 2016, ontvangen 29 april 2016, is namens klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2016 in aanwezigheid van de heer B., gemachtigde van klager, en van verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven. Verder heeft de raad kennisgenomen van het namens klager ingediende verzetschrift, genoemd onder 1.4, en de brieven, met bijlagen, aan de raad van 12 en 13 oktober 2016. Bij brief aan de raad van 20 oktober 2016 heeft klager de heer B. voornoemd gemachtigd om namens hem op te treden tijdens de zitting van de raad op 28 oktober 2016. 

1.7    Klager heeft met betrekking tot ongeveer hetzelfde feitencomplex een klacht ingediend tegen mr. K, voorheen kantoorgenoot van verweerder. In die zaak, met nr 16-081, doet de raad vandaag eveneens uitspraak.

2.    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet, althans niet gemotiveerd, op.

3.    VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1    Ten onrechte is in de voorzittersbeslissing [plaats A] in plaats van [plaats B] vermeld als woonplaats van klager;

3.2    De klachten en feiten zijn onjuist althans onvoldoende weergegeven door de voorzitter;

3.3    Verweerder heeft in het jaar 2000 nimmer het dossier afgegeven aan klager en ook niet aan de opvolgend (strafrecht)advocaat, mr. P.  

Klager heeft pas in november 2015 tijdens het onderzoek door de deken naar de door klager tegen mr. K, voorheen kantoorgenoot van verweerder, ingediende klacht begrepen, dat mr. K wel zijn eigen civiele dossier (grotendeels) had overgedragen aan mr. P, maar niet het dossier van verweerder over de uitkoop/planschadevergoeding inzake verplaatsing van klagers vuurwerkbedrijf. Klager verkeerde steeds in de veronderstelling dat mr. K alle dossiers had overgedragen aan mr. P.  Nu blijkt echter dat verweerder het dossier inzake  uitkoop/planschadevergoeding destijds onder zich heeft gehouden, zulks ten onrechte.

3.4    Verweerder stelt zijn werkzaamheden voor klager en zijn bedrijf na de vuurwerkramp in [plaats B] op 13 mei 2000 te hebben gestaakt. Verweerder heeft nadien niets meer van zich laten horen aan klager, zijn cliënt, en is wel enkele maanden later opgetreden in een procedure voor de concurrent van klager, vuurwerkbedrijf H. Dat is in strijd met de kernwaarde van partijdigheid en klachtwaardig.

4.    BEOORDELING

4.1    Met betrekking tot verzetgrond 3.1 overweegt de raad, dat in de kop van de voorzittersbeslissing het juiste adres is vermeld, namelijk dat van klagers gemachtigde in [plaats A]. Enigszins verwarrend is wellicht dat klagers naam boven het adres staat en die van de gemachtigde eronder. De bedoeling is echter duidelijk en de gemachtigde van klager ontkent ook niet dat hij de beslissing heeft ontvangen, zodat deze kennelijke verschrijving niet tot gegrondverklaring van het verzet kan leiden.

4.2    De raad is verder van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen ook de overige door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht op grond van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht. De kern van het verwijt aan verweerder betreft handelen of nalaten in het jaar 2000. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij niet eerder dan augustus 2015 vernam dat klager het dossier wilde ontvangen. Toen was de bewaartermijn al verstreken en het dossier vernietigd. Ter zitting heeft klagers gemachtigde verklaard dat klager na de ramp in 2000 jaren met een trauma kampte en daardoor niet eerder dan in 2004 of 2005 in staat moet zijn geacht om contact met verweerder op te nemen over het verkrijgen van het dossier. De raad overweegt dat daarom de klaagtermijn van drie jaar, bedoeld in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, zoniet in 2000, dan toch in 2004 of 2005 is gaan lopen. De klacht is dus ruim te laat ingediend. Anders dan klager kennelijk meent, doet wat mr. K zich kennelijk in 2015 over de overdracht van dossiers in 2000 meent te herinneren daar niet aan af. De raad ziet ook niet in wat hetgeen door klager in verzetgrond 3.4 is aangevoerd daaraan af doet.

4.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2016.

griffier    voorzitter