ECLI:NL:TADRARL:2016:238 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-995

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:238
Datum uitspraak: 21-12-2016
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 16-995
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: voorzitter oordeelt klacht tegen eigen advocaat, die zich aan de zaak van klager heeft onttrokken nadat de toegewezen uren van de toevoeging waren gebruikt, kennelijk ongegrond. Verweerster hoefde naar het oordeel van de voorzitter op grond daarvan geen procedure namens klager te starten.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 december 2016

in de zaak 16-995

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland 24 oktober 2016 met kenmerk 2016 KNN111, door de raad ontvangen op 25 oktober 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager huurt een kamer in het pand [adres] te [plaats]. Mede-kamerhuurder in dit pand is mevrouw P.

1.2    Het Waterschap [naam waterschap] heeft op naam van mevrouw P. de aanslag waterschapsbelasting 2016 gestuurd onder vermelding van:  “Zuiveringsheffing [adres] [plaats], 3 vervuilingseenheden”.

1.3    Mevrouw P. heeft via de verhuurder klager aangesproken tot betaling van de helft van de aanslag 2016.

1.4    Bij brief van 2 februari 2016 heeft [naam incassokantoor] klager bericht dat hij als kamerhuurder aan verhuurder een bedrag is verschuldigd van  € 322,70 in verband met de aanslag Waterschapsbelastingen 2016.

1.5    In reactie hierop heeft verweerster bij brief van 30 maart 2016 aan [naam incassokantoor] bericht dat haar cliënt geen waterschapsbelasting is verschuldigd, omdat klager een all-in huur betaalt en tevens dat mevrouw P. dat bedrag verschuldigd is. Tevens heeft  verweerster in die brief het onverschuldigd door de broer van klager  tijdens diens afwezigheid betaalde bedrag van € 322,70 teruggevorderd.

1.6    Bij brief van 6 april 2016 heeft verweerster deze brief, na beëindiging van de incasso door [naam incassokantoor], aan verhuurder gezonden met een verzoek om reactie.

1.7    Bij beslissing van 8 april 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerster een zogenoemde Lichte Advies Toevoeging (lat-toevoeging) afgegeven voor klager voor drie uur rechtsbijstand.

1.8    Bij brief van 13 april 2016 heeft  verhuurder aan verweerster bericht dat aan klager als mede-gebruiker van het pand de waterschapskosten 2016, ondanks zijn all-in huur, terecht zijn doorbelast. In de daaropvolgende correspondentie in de periode van 9 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 tussen verweerster en verhuurder is een patstelling ontstaan, nadat verhuurder heeft geweigerd om het bedrag van € 322,70 terug te betalen.

1.9    Bij brief van 1 juni 2016 heeft verweerster klager over deze patstelling geïnformeerd en hem geadviseerd om geen procedure bij de rechtbank te starten, omdat een procedure niet wordt gedekt door de lat-toevoeging en klager de procedure dan zelf moet betalen.

1.10    Ondanks de correspondentie van verweerster aan (de advocaat van) verhuurder van 3 juni 2016, 10 juni 2016 en 23 juni 2016 is de patstelling tussen klager en verhuurder niet opgeheven.

1.11    Op 21 juli 2016 heeft verweerster tijdens een bespreking op kantoor klager gewezen op het kostenrisico van een procedure, dat aan hem een lat-toevoeging was verstrekt voor drie - al bestede - uren en hem gewezen op de kans te verliezen met de kans op een proceskostenveroordeling. Tevens heeft zij klager laten weten de procedure daarom niet voor klager te zullen doen. Bij brief van 4 augustus 2016 heeft verweerster dit nogmaals aan klager bevestigd.

1.12    Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 6 september 2016, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

ondanks zijn verzoeken te weigeren om namens klager tegen zijn verhuurder een procedure bij de rechtbank aan te spannen om het onverschuldigd door hem betaalde bedrag terug te vorderen, alsmede een schadevergoeding te eisen.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 9 lid 2).

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster terecht besloten dat, gezien de verhouding tussen enerzijds de kosten van een te voeren procedure en het procesrisico en anderzijds het (financieel geringe) belang van klager, het voeren van een procedure onder deze omstandigheden niet opportuun was. Op zorgvuldige wijze heeft zij klager medio 2016 zowel schriftelijk als mondeling geïnformeerd over haar keuze om geen  procedure namens hem te willen starten, welke keuze zij naar het oordeel van de voorzitter ook mocht maken. Van dit handelen kan verweerster dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Op grond hiervan oordeelt de voorzitter de klacht dan ook kennelijk ongegrond.

4.3    Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat verweerster zich zelfs meer uren voor klager heeft ingespannen dan waarvoor zij op basis van de verstrekte LAT-toevoeging een vergoeding zal ontvangen. Door aldus te handelen heeft verweerster jegens klager zeker gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 21 december 2016.

griffier                                             voorzitter