ECLI:NL:TADRARL:2016:237 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-547

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:237
Datum uitspraak: 05-12-2016
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): 16-547
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Advocaat was vergeten verweer te voeren in een procedure. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar en voorts had van verweerster als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat verwacht mogen worden dat zij nadat het in de procedure in eerste aanleg mis was gelopen de haar ten dienste staande processuele mogelijkheden had benut om de schade voor klager zoveel mogelijk te beperken. De persoonlijke situatie van verweerster, zoals ter zitting uiteen is gezet, vormt geen rechtvaardiging voor haar handelwijze. Indien verweerster meende de zaak niet meer aan te kunnen had zij deze moeten overdragen.

Beslissing van 5 december 2016

in de zaak 16-547

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 juni 2015  heeft klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 9 juni 2016 met kenmerk 15-0201/AF/SD, door de raad ontvangen op 10 juni 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2016 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich tot verweerster gewend voor het regelen van de gevolgen na de verbreking van de samenwoning met zijn ex-partner. Punt van discussie was onder meer de verdeling van de woonlasten van de gemeenschappelijke woning.

2.2    Op enig moment heeft de ex-partner klager voor de kantonrechter gedagvaard om te bewerkstelligen dat klager (meer) aan de woonlasten van die woning zou gaan bijdragen. Verweerster heeft zich in deze procedure voor klager gesteld. Klager wilde verweer voeren.

2.3    Op de rolzitting van 28 januari 2015 moest verweerster namens klager (vermoedelijk in de vorm van een Conclusie van Antwoord) verweer voeren en de voor klager relevante stukken in het geding brengen. Dat is niet gebeurd, waarna de kantonrechter de ex-partner van klager in het gelijk heeft gesteld en al haar vorderingen heeft toegewezen. Nadien is er uit hoofde van dit vonnis ten laste van klager loonbeslag gelegd.

2.4    Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld of een kort geding gevoerd ter opheffing van de executie van het vonnis.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    na te laten stukken in te leveren bij de rechter en niet bij de rechter te verschijnen voor een zitting,

b)    na te laten klager te informeren over de datum van de zitting,

c)    na te laten alternatieve procedures te starten,

d)    slecht bereikbaar te zijn.

4    VERWEER

4.1    Het gaat bij de klachtonderdelen a en b niet om een mondelinge behandeling maar om een rolzitting bij de kantonrechter.

4.2    Verweerster heeft erkend dat zij is vergeten in de kantongerechtsprocedure verweer te voeren en dat zij de datum van de rolzitting waarop verweer gevoerd had moeten worden niet aan klager heeft doorgegeven. Ook heeft verweerster erkend dat er over hoger beroep is gesproken, dat zij aan klager heeft geschreven dat de dagvaarding daartoe gereed was, maar uiteindelijk geen hoger beroep is ingesteld. Tenslotte heeft verweerster erkend slecht met klager te hebben gecommuniceerd.

4.3    Ter verklaring van een en ander heeft verweerster ter zitting naar voren gebracht, dat zij in de periode waarin dit speelde erg overbelast was en last had van faalangst en dat zij begin 2016 een burn-out heeft gekregen, waarmee zij feitelijk al jaren daarvoor rondliep.

4.4    Verweerster heeft voorts aangegeven 1) dat zij inziet fout te hebben gehandeld,  2) dat zij de aansprakelijkstelling van klager bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld, 3) dat zij haar praktijk voorlopig heeft neergelegd en 4) dat zij op dit moment onder behandeling is van een psycholoog.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a. en b.

5.1    Met de kanttekening dat het hier alleen gaat om een rolzitting en niet om een mondelinge behandeling zijn de beide klachtonderdelen feitelijk komen vast te staan en derhalve gegrond. Tot de essentie van het werk van de advocaat behoort het voeren van verweer in een procedure namens zijn cliënt en het informeren van zijn cliënt over de mogelijkheden daartoe. Daarin is verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar tekort geschoten.

Ad klachtonderdeel c.

5.2    Vaststaat dat er nadat de kantonrechter vonnis had gewezen en beslag was gelegd geen executie kort geding is gestart en/of hoger beroep tegen het vonnis is ingesteld. Van verweerster had als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat verwacht mogen worden dat zij nadat het in de procedure in eerste aanleg mis was gelopen de haar ten dienste staande processuele mogelijkheden had benut om de schade voor klager zoveel mogelijk te beperken. De persoonlijke situatie van verweerster, zoals ter zitting uiteen is gezet, vormt geen rechtvaardiging voor haar handelwijze. Indien verweerster meende de zaak niet meer aan te kunnen had zij deze moeten overdragen. Klachtonderdeel c is derhalve gegrond.

  Ad klachtonderdeel d.

5.3    Verweerster erkent slecht met klager communiceerd te hebben en daarmee slecht bereikbaar te zijn geweest. Klachtonderdeel d. is derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Bij het bepalen van de strafmaat neemt de raad enerzijds in ogenschouw dat verweerster reeds eerder voor een zelfde feitencomplex voortvloeiende uit dezelfde problematiek een maatregel opgelegd gekregen heeft en plaatst de raad de gebeurtenissen anderzijds tegen de achtergrond van het door verweerster getoonde zelfinzicht wat betreft haar functioneren. Dit brengt de raad tot het opleggen van de maatregel van een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerst het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.     De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerster  overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer van de tuchtzaak.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart alle klachtonderdelen gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster  tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweester  tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster  tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2016.

Griffier    Voorzitter