ECLI:NL:TADRARL:2016:228 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-957

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:228
Datum uitspraak: 30-11-2016
Datum publicatie: 15-12-2016
Zaaknummer(s): 16-957
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; De voorzitter oordeelt de juridische bijstand van de eigen advocaat in de medische zaak van klager als voldoende deskundig en voortvarend. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 november 2016

in de zaak 16-957

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 13 oktober 2016 met kenmerk K 16/11, door de raad ontvangen op 14 oktober 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 26 november 2008 is klager in een ziekenhuis geopereerd door dr. A. Na complicaties was een tweede operatie noodzakelijk. Op 9 maart 2009 is klager bij het [naam instituut] door dr. Z. geopereerd. Na deze ingrepen heeft klager blijvende klachten ontwikkeld, waardoor hij met ernstige lichamelijke en psychische problemen kampt.

1.2    Verweerder heeft in de periode van maart 2010 tot begin januari 2016 bijgestaan in deze medische kwestie, als opvolgend advocaat van mr. T, die het ziekenhuis reeds aansprakelijk had gesteld voor de door klager geleden schade. Verweerder heeft klager verder geadviseerd en begeleid in de aansprakelijkheidsstelling van de verantwoordelijke arts(en).

1.3    Eind november 2010 heeft verweerder, in overleg met [verzekeraar A] (de verzekeraar van het ziekenhuis), dr. S. als onafhankelijk deskundige aangesteld. Op 1 september 2011 heeft dr. S. een expertiseverslag uitgebracht, waarin hij concludeerde dat er bij de behandeling van klager in het ziekenhuis niet is gebleken van onzorgvuldig handelen.

1.4    Op 19 januari 2012 heeft verweerder namens klager een aantal vragen gesteld aan dr. S. Op 8 februari 2012 heeft dr. S. bericht dat hij geen aanleiding zag zijn expertiseverslag te wijzigen.

1.5    Op 1 maart 2012 heeft de medisch adviseur van verweerder aan hem laten weten niets meer voor hem te kunnen betekenen in de kwestie van klager.

1.6    Verweerder heeft  op 13 april 2012 vervolgens namens klager dr. Z. van het [naam instituut] benaderd bij brief. Eerst op 24 oktober 2012 heeft verweerder telefonisch contact met dr. Z. gekregen. Daarop heeft verweerder dr. Z. aansprakelijk gesteld waarna verweerder contact heeft gekregen met de [verzekeraar B], de verzekeraar van het [naam instituut].

1.7    In oktober 2013 is verweerder met [verzekeraar A] namens het ziekenhuis en met de [verzekeraar B] namens het [naam instituut] overeengekomen dat ook de door dr. Z. uitgevoerde operatie van klager in een allesomvattende expertise zou worden betrokken. In gezamenlijk overleg is besloten dat deze expertise zou worden gedaan door specialist dr. K. Klager heeft hiermee in augustus 2014 ingestemd.

1.8    Medio 2015 heeft dr. K. een voor klager ongunstig rapport uitgebracht.

1.9    Bij brief van 26 november 2015 heeft verweerder aan klager laten weten dat hij, na overleg met zijn medisch adviseur begin 2016, van mening is dat het rapport van dr. K. geen ruimte biedt voor aansprakelijkstelling.

1.10    Niettemin heeft verweerder bij brief van 26 november 2015 geprobeerd om [verzekeraar A] te bewegen om tot een minnelijke regeling met klager te komen. [Verzekeraar A] heeft klager daarna een coulance voorstel gedaan.

1.11    Daarop heeft verweerder klager op 14 januari 2016  uitgenodigd voor een gesprek. Tot een inhoudelijk gesprek is het toen niet meer gekomen, omdat klager toen zijn vertrouwen in verweerder heeft opgezegd. Verweerder heeft zijn werkzaamheden daarna voor klager gestaakt.

1.12    Bij brief van 21 januari 2016, aangevuld bij brieven van 5 april 2016, 14 april 2016, 13 mei 2016, een ongedateerde brief door de deken ontvangen op 3 juni 2016 en brieven van 23 juni 2016 en 11 augustus 2016, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de zaak onnodig lang, gedurende zeven jaar, te rekken, waarbij klager ook betwijfelt of verweerder en de ingeschakelde medisch adviseurs onafhankelijk waren;

b)    onterecht de eigen bijdrage van klager en mogelijk ook geld van de verzekeringsmaatschappijen te ontvangen, zonder dat daar een prestatie voor klager tegenover stond.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Daarbij dient een advocaat te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zouden kunnen komen. Een belangenverstrengeling, door financiële of persoonlijke relaties, kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt.

4.2    Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder de afwikkeling van zijn letselschadezaak onnodig lang, wel zeven jaar, heeft gerekt en dat hij zonder resultaat voor hem heeft gewerkt. Daarbij vraagt hij zich tevens af of verweerder en de ingeschakelde medisch adviseurs wel onafhankelijk waren.

4.3    Verweerder betwist gemotiveerd dat hij de behandeling van de zaak onnodig zou hebben gerekt en verwijst daartoe naar de door hem in al die jaren voor klager verrichte werkzaamheden. Dat de zaak lang heeft geduurd heeft volgens verweerder meer te maken met de vasthoudendheid waarmee hij de zaak voor klager heeft behandeld. In alle jaren heeft hij in overleg met zijn eigen medisch adviseur steeds gezocht naar mogelijkheden om in het belang van klager een doorbraak in  de aansprakelijkheidstelling te bewerkstelligen. Daartoe heeft hij de verschillende deskundigenrapporten steeds kritisch beoordeeld met zijn adviseur en alles in al die jaren nauwkeurig met klager besproken. Waar nodig heeft klager met de keuzes van verweerder ingestemd. 

4.4    Verweerder betwist voorts dat de ingeschakelde deskundigen niet onafhankelijk zouden zijn en merkt op dat klager daarmee altijd heeft ingestemd. Voorts betwist hij dat hij heeft samengewerkt met de verzekeringsmaatschappijen. Verweerder is dan ook van mening dat hij heeft gehandeld zoals van een integer advocaat mag worden verwacht.

4.5    De voorzitter is van oordeel dat klager deze verwijten, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd. Dat een behandeling van een zaak zeven jaar duurt, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat de advocaat de zaak heeft laten liggen, zeker niet tegen de achtergrond van de toelichting van verweerder in de onderhavige zaak. Daar komt bij dat niet is gebleken dat klager in die zeven jaren eerder heeft laten weten dat de afhandeling van zijn zaak in  zijn ogen onnodig lang duurde.

4.6    Dat verweerder de door hem verrichte werkzaamheden niet onafhankelijk heeft gedaan, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, evenmin vaststellen. De klacht dat de deskundigen niet onafhankelijk zouden zijn is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. De voorzitter kan ook de juistheid van dat verwijt niet vaststellen.

4.7    Op grond van de hiervoor geschetste gang van zaken heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken, zodat de voorzitter dit klachtonderdeel (in alle subonderdelen) kennelijk ongegrond oordeelt.

Ad klachtonderdeel b)

4.8    Uit de eensluidende stellingen van partijen is de voorzitter gebleken dat verweerder voor zijn werkzaamheden de eigen bijdrage aan klager in rekening heeft gebracht. Dat verweerder  tevens geld van de verzekeringsmaatschappijen heeft ontvangen, kan de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen.

4.9    Op grond van de overgelegde stukken is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich voor klager heeft  ingespannen op een wijze die van hem als advocaat verwacht mocht worden. Verweerder heeft zelfs tot tweemaal toe, ook na het negatieve advies van zijn eigen medisch deskundige, nog getracht om de kwestie middels een minnelijke regeling op te lossen met de verzekeraars, wat uiteindelijk ook heeft geresulteerd in een coulance voorstel aan klager. Dat dit voorstel voor klager onvoldoende was, betekent niet dat verweerder van zijn handelen een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Daartoe heeft klager onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd. Ook anderszins is hiervan niet gebleken. Derhalve oordeelt de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 30 november 2016.

griffier                                       voorzitter