ECLI:NL:TADRARL:2016:227 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-575

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:227
Datum uitspraak: 05-12-2016
Datum publicatie: 08-12-2016
Zaaknummer(s): 16-575
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Geldboete
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Klager is niet ontvankelijk verklaard in het aanvullend verzoek tot boedelscheiding na echtscheiding. Als de redenering van de advocaat wordt gevolgd (dat het aanvullende verzoek nog kon worden gedaan) oordeelt de raad de werkzaamheden ter verdere onderbouwing van dit aanvullende verzoek onder de maat. Als het aanvullende verzoek louter en alleen moest worden opgevat als een opstap voor een nader gesprek over de boedelscheiding had de advocaat beter met klager moeten communiceren. Klacht gegrond. Voorts heeft de advocaat ten onrechte geen toevoeging aangevraagd toen klager daarom vroeg. Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.

Beslissing van 5 december 2016

in de zaak 16-575

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen

mr. Y

advocaat te B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 8 juni 2015, aangevuld met brieven van 22 juni 2015, 3 september 2015 en 19 oktober 2015  heeft klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 juni 2016 met kenmerk K 15/72), door de raad ontvangen op 17 juni 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-  het van de deken ontvangen dossier,

-  bladzijde 2 en 3 van de eindbeschikking in de echtscheidingsprocedure. 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Bij brief van 16 april 2014 heeft verweerder aan klager op de volgende wijze de financiële afspraken wat betreft de opdracht bevestigd:

“Ik attendeer u er op dat iedere rechtszoekende een advocaat op basis van een toevoeging (...) werkzaamheden kan laten verrichten en dat u van dit recht afstand doet en mij op betalende basis werkzaamheden laat verrichten.... Voor de goede orde bevestig op basis van de door u verstrekte gegevens te concluderen dat u niet voor een toevoeging in aanmerking komt …..

Met u is besproken dat er – gegeven de inkomens- en vermogenspositie van u en uw partner – op betalende basis werkzaamheden worden verricht en geen toevoeging wordt aangevraagd. Mochten er wijzigingen in uw financiën ontstaan dan verzoek ik u mij die schriftelijk mede te delen.”

De opdrachtbevestiging eindigt met het verzoek één van de exemplaren van de opdrachtbevestiging getekend aan verweerder te retourneren. Dat is niet gebeurd.

2.2    Bij e-mail van 17 april 2014 heeft klager aan verweerder laten weten per 1 mei 2014 bij zijn nieuwe partner te zullen intrekken. In deze e-mail heeft klager ook melding gemaakt van beledigende verwensingen en opmerkingen van zijn toekomstige ex-echtgenote jegens hem en zijn nieuwe partner (neerstorten met een vliegtuig en een hoer zijn etcetera). Tenslotte heeft hij zijn vele uitgaven aan de orde gesteld. Bij e-mail van 25 april 2014 heeft verweerder een opsomming gegeven van de factoren die voor een draagkracht berekening van belang waren en om financiële gegevens gevraagd. Nadien is daarover verder gecorrespondeerd, waarbij enige vertraging is opgetreden toen verweerder wegens een val volgens eigen zeggen “in de lappenmand zat.”

2.3    Klager heeft op 8 mei 2014 een ouderschapsplan ondertekend waarin een kinderalimentatie is overeengekomen van € 350,- per maand.

2.4    Bij beschikking voorlopige voorzieningen d.d. 23 mei 2014 is bepaald dat klager aan zijn echtgenote na de eigendomsoverdracht van de echtelijke woning een kinderalimentatie zou betalen van € 250,- per maand.

2.5    Bij e-mail van 12 juni 2014 heeft klager aan verweerder aangegeven dat hij nu een beroep wilde doen op een toevoeging. Bij e-mail van 13 juni 2014 heeft verweerder aan klager bevestigd dat de laatste zich nog beraadt en nog per e-mail aan verweerder zal berichten over het verstrekken van de inkomensgegevens aan zijn huidige partner in verband met een inkomenstoetsing over 2014 (peiljaarverlegging) die voor een toevoegingsaanvraag nodig is. Bij e-mail van 3 april 2015 heeft klager opnieuw aanspraak gemaakt op een toevoeging. Bij e-mail van gelijke datum heeft verweerder klager geantwoord dat hij geen recht heeft op de rechtsbijstand (bedoeld zal zijn gefinancierde rechtsbijstand) omdat het inkomen van klager en dat van zijn partner worden opgeteld en dat dit ook in de opdrachtbevestiging staat.

2.6    Bij e-mail van 26 juni 2014 heeft de advocaat van de ex-partner van klager aan verweerder geschreven dat hij kennis had genomen van het verweerschrift van verweerder, dat hij zich wel kon vinden in het verzoek van verweerder om de echtscheiding zo spoedig mogelijk uit te spreken maar dat daarvoor een getekend ouderschapsplan nodig was waarvoor hij verweerder verzocht een voorstel te doen. Op diezelfde dag heeft verweerder per e-mail aan de advocaat van de ex-partner van klager laten weten dat de kinderalimentatie inmiddels was aangezuiverd en dat dit niet eerder was gebeurd omdat klager niet wist dat hij vooraf moest betalen.

2.7    Op 10 juli 2014 heeft verweerder per e-mail aan klager laten weten dat nu toch bleek dat de rechtbank een ouderschapsplan wilde hebben zodat hij klager verzocht even contact met hem op te nemen. Bij e-mail van 11 juli 2014 heeft verweerder klager verzocht om een bijgevoegd ouderschapsplan te tekenen met de toelichting dat de met *) vermeldingen gebruikt zouden worden voor een toelichting bij de inzending naar de rechtbank.

2.8    Bij e-mail van 16 juli 2014 heeft klager het ouderschapsplan terug gestuurd en aangegeven dat hij geen kinderalimentatie meer zou betalen omdat er inmiddels teveel openstond dat hij nog van de moeder diende te ontvangen. Bij F9 formulier van 17 juli 2014 heeft verweerder namens klager aan de rechtbank verzocht om zo spoedig mogelijk een echtscheidingsbeschikking uit te spreken en daarbij het door klager getekende ouderschapsplan overgelegd.

2.9    Bij beschikking van 8 augustus 2014 is tussen klager en zijn ex echtgenote de echtscheiding uitgesproken en is bevolen dat partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een door hen zelf te kiezen notaris en voor het geval partijen het over de keuze van een notaris niet eens zouden worden met benoeming van een bij name genoemde notaris. Voorts is in deze beschikking opgenomen dat de beslissingen over hetgeen partijen verdeeld houdt – te weten de kinderbijdrage, de zorgregeling en de partnerbijdrage – op verzoek van partijen is aangehouden en wel pro forma tot 1 november 2014. Op 27 augustus 2014 heeft de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking plaatsgevonden.

2.10    Bij e-mail van 4 september 2014 heeft verweerder aan klager geschreven dat voor wat betreft de verdeling nog wel het een en ander moet worden afgedaan maar dat dat niet zo snel kan; vandaar zijn opzet met alleen de partneralimentatie. Vervolgens schrijft verweerder aan klager het volgende:

- Bij e-mail van 12 september 2014: “Bijgaand mijn concept aan Mr. …… (advocaat van de wederpartij). Werkt het niet dan moeten we in de scheiding en deling aanvullende vorderingen indienen bij de rechtbank”.

- Bij email van 8 oktober 2014: “Het wordt zaak even op een rij te zetten hoe hoog uw vordering op mevrouw is. De wederpartij heeft om een zitting gevraagd en die zal er komen tenzij alsnog in overleg zaken kunnen worden afgedaan”.

- Bij e-mail van 31 oktober 2014:” Graag verneem ik of u wilt dat we, als we toch naar de rechtbank moeten voor de alimentatie, ook direct de geschilpunten voor de nota’s en pony aanhangig moeten maken”.

- Bij e-mail van 13 maart 2015 naar aanleiding van de inmiddels geplande mondelinge behandeling (zie 2.12): “Ook klopt het dat de door mij aangekaarte zaken inzake boedel worden behandeld. Ik doe nog een check of daar ook voldoende stukken zijn ingediend”.

2.11    In e-mail van 8 januari 2015 heeft verweerder aan klager geschreven dat gestreefd werd naar een mondelinge behandeling begin februari aanstaande en dat als klager mediation wenste hem verzocht wordt dat nog even te bevestigen omdat dit nog niet is gebeurd.

2.12    Oorspronkelijk was de mondelinge behandeling van de zaak gepland op 3 februari 2015. Abusievelijk heeft de rechtbank deze behandeling geannuleerd waarna de behandeling alsnog op 31 maart 2015 heeft plaatsgevonden.

2.13    Voorafgaande aan deze behandeling heeft verweerder namens klager een aanvullend verzoek gedaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap in verband met het onbetaald blijven van een verrekeningvordering van klager en de weigering van de ex-echtgenote van klager om de waarde van een pony te delen.

2.14    Bij beschikking van 13 mei 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de man om een beslissing te nemen over de kinderalimentatie afgewezen omdat 1) partijen een rechtsgeldige overeenkomst (ouderschapsplan) hadden gesloten waarin een kinderalimentatie van € 350,- per maand was overeengekomen en 2) namens de man een draagkrachtberekening was overgelegd waaruit bleek dat de man nog altijd voldoende draagkrachtig was om het overeengekomen bedrag te betalen. Daarbij is de rechtbank voorbijgegaan aan de stelling van klager dat er een voorbehoud was gemaakt wat betreft de *) vermeldingen in het ouderschapsplan.

2.15    Voorts is het aanvullend verzoek tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap van klager in deze beschikking wegens strijd met het procesorde afgewezen. De rechtbank oordeelde dit verzoek, nu reeds een bevel tot verdeling was gegeven, tardief en overwoog dat voor de behandeling van het verzoek van klager in deze fase de dagvaardingsprocedure als dwingend voorgeschreven moest worden beschouwd.

2.16    Bij e-mail van 27 mei 2015 heeft klager aan verweerder ondermeer het volgende geschreven. “(…) Naar het lezen van de uitspraak op 13 mei j.l “die ik nu vandaag pas ontvangen hebt” (….)”.

3    KLACHT

3.1    De klacht en de toelichting daarop houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klager onder druk te zetten om stukken, waaronder het ouderschapsplan, te tekenen,

b)    na te laten klager juist te informeren over de echtscheidingsprocedure. Pas tijdens de zitting van 31 maart 2015 werd het klager duidelijk dat de zitting geen betrekking had op de verdeling van de boedel en de inning van vorderingen op de wederpartij, maar op de zorgregeling en alimentatie. Nu voor het financiële gedeelte een aparte civiele procedure moest worden gestart, werd klager genoodzaakt extra kosten te maken. Over de mogelijkheid tot mediation is klager pas geïnformeerd nadat de emotionele en financiële schade hoog was opgelopen. Voorts heeft verweerder klager ten onrechte geadviseerd om geen alimentatie te betalen,

c)    onvoldoende voortvarend op te treden. Verweerder heeft geen actie ondernomen naar aanleiding van berichten van klager over smaad en laster van de wederpartij. Ook werden zittingen onnodig uitgesteld of vonden deze geen doorgang,

d)    niet of te laat op berichten van klager en/of zijn nieuwe advocaat te reageren. Klager heeft meerdere malen stukken moeten opsturen en data moeten doorgeven. De uitspraak van de rechtbank van 13 mei 2015 heeft klager pas op 10 juli 2015 ontvangen,

e)    geen toevoeging aan te vragen, terwijl klager hierom meermaals heeft verzocht. Verweerder heeft ten onrechte steeds aangegeven dat klager daarvoor niet in aanmerking kwam. Via de nieuwe advocaat is wel een toevoeging verstrekt.

4    VERWEER

4.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a. Omdat zowel klager als de wederpartij een nieuwe woning hadden gekocht, hadden beide partijen er belang bij dat de echtscheiding versneld werd uitgesproken en ingeschreven. In het kader daarvan moest het ouderschapsplan worden ondertekend. Gelet op de leeftijd van de zoon van klager en zijn reactie op de relatiebreuk was het niet mogelijk om tegen zijn wil in andere afspraken te maken over de omgangsregeling.

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b. Na het uitspreken van de echtscheiding zijn geleidelijk aanvullende punten omtrent de boedelscheiding ontstaan die mogelijk samen met de alimentatie en omgang met de zoon van klager konden worden afgedaan. Verweerder heeft deze punten schriftelijk in de procedure gebracht. Dat het niet gelukt is om – al dan niet via de rechter – een bevredigende regeling te treffen over de overige punten heeft mede te maken met de omstandigheid dat er zonder overleg met verweerder een woning is aangeschaft die vóór de afwikkeling van de echt- en boedelscheiding op naam moest worden gesteld. Hierdoor is het normaal te volgen traject van afwikkeling doorkruist. Verweerder betwist dat hij klager heeft geadviseerd geen alimentatie te betalen. Verweerder heeft juist namens hem meegewerkt aan het vastleggen van een alimentatiebedrag bij de rechtbank.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel c. Verweerder betwist dat hij niet voortvarend is opgetreden. Omdat partijen de rechtbank hadden bericht overeenstemming te hebben bereikt heeft er in de voorlopige voorzieningen procedure geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het was verweerder bekend dat de wederpartij via de sociale media een reeks ongerijmdheden had uitgewisseld met (de huidige partner van) klager. Klager heeft nooit aangegeven dat verweerder daar aanvullende actie op moest nemen. Ter zitting heeft verweerder voorts nog aangegeven dat het voor de zaak van klager van belang was dat verweerder zich tot de hoofdzaken zou beperken.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel d. Verweerder heeft steeds en zonder tijdsverlies gereageerd op berichten van klager en zijn nieuwe advocaat. Omdat klager in verband met zijn werk veel onderweg was is afgesproken per e-mail “compact” te communiceren, hetgeen is geschied.

4.5    Ten aanzien van klachtonderdeel e. Klager heeft in een e-mail bericht het aanvragen van een toevoeging aan de orde gesteld maar verweerder betwist dat dit meermalen of herhaaldelijk is gebeurd. Klager wist dat hij rechtsbijstand op betalende basis was overeengekomen. Verweerder heeft in de zomer van 2014 in verband met een in te dienen toevoegings- en peiljaarverleggingsverzoek financiële gegevens opgevraagd. Omdat de nieuwe partner van klager geen inzage wilde geven in de hoogte van haar inkomsten is verweerder de zaak op betalende basis blijven doen. De betreffende stukken heeft klager kennelijk wel aan zijn nieuwe advocaat verstrekt. Bovendien is bij die toevoegensaanvraag kennelijk rekening gehouden met gewijzigde omstandigheden anno 2015.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a), c) en d)

5.1    Omdat deze klachtonderdelen hetzelfde lot treffen worden deze gezamenlijk beoordeeld.

5.2    Door klager is niet aannemelijk gemaakt en ook anderszins is niet komen vast te staan:

- dat verweerder klager onder druk heeft gezet om het ouderschapsplan te tekenen. Verweerder heeft gesteld dat er wel enige druk was maar dat die veroorzaakt werd door de eigen wens van klager om de echtscheiding zo spoedig mogelijk uitgesproken te krijgen in verband met de aankoop van een nieuwe woning.

- dat verweerder onvoldoende voortvarend is opgetreden tegen de smaad- en lasterpraat van de zijde van de ex-partner van klager. Uit het dossier blijkt dat sprake was van een emotionele echtscheidingszaak waarvan bekend is dat daarin harde woorden niet worden geschuwd en het was in het belang van klager dat verweerder zich bij de behandeling van de zaak niet van de hoofdzaken zou laten afleiden. Voor zover klager verweerder heeft willen verwijten dat door hem onnodig zittingen zijn uitgesteld mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag. Dit was een beslissing van de rechtbank.

- dat verweerder niet tijdig op verzoeken van klager en/of de opvolgend advocaat is ingegaan of stukken niet tijdig heeft toegezonden. Daarover blijkt niets uit het klachtdossier.

5.3    Het verwijt van klager dat hij pas op 10 juli 2015 kennis nam van de uitspraak van de rechtbank van 13 mei 2015 gaat niet op nu uit de e-mail van klager van 27 mei 2015 (zie  r.ov. 2.16) blijkt dat hij er toen reeds kennis van droeg.

5.4    Genoemde klachtonderdelen worden derhalve ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.5    Op grond van de beschikking kan de vraag worden gesteld of het aanvullend verzoek tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap zoals dat door verweerder namens klager is ingediend nog wel kon worden gedaan nu het eerder gedane verzoek om te bevelen dat partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een door hun zelf te kiezen en bij gebreke van overeenstemming aangewezen notaris was toegewezen.

5.6    Als de redenering van verweerder wordt gevolgd (dat het aanvullende verzoek nog kon worden gedaan) oordeelt de raad dat de werkzaamheden die verweerder ter verdere onderbouwing van dit aanvullende verzoek heeft verricht onder de maat zijn gebleven. Uit de e-mail correspondentie zoals dat uit het klachtdossier blijkt ontstaat het beeld dat verweerder ongeconcentreerd met de kwestie is omgegaan en een deugdelijke behandeling daarvan telkens voor zich uit heeft geschoven. Verweerder stelde telkens het nodige in voor het vooruitzicht en kwam met nieuwe vragen richting klager, zonder dat gebleken is dat dit vervolgens tot een juridische onderbouwing van de stellingen van klager heeft geleid.

5.7    Als het door verweerder gedane aanvullende verzoek louter en alleen moest worden opgevat als een opstap voor een nader gesprek over de boedelscheiding met de wederpartij (hetgeen verweerder ter zitting nog naar voren heeft gebracht) had verweerder dat beter dan hij heeft gedaan met klager moeten communiceren en had hij moeten aangeven dat de kans op succes minimaal was. Daarvan is niet gebleken. Integendeel uit de e-mail correspondentie blijkt dat verweerder telkens naar voren heeft gebracht dat hij de kwestie rond de boedelscheiding tijdens de mondelinge behandeling zou inbrengen en voor werkzaamheden op dit punt heeft verweerder ook substantiële uren aan klager gerekend.

5.8    In zoverre wordt klachtonderdeel b. derhalve gegrond verklaard. 

5.9    Het verwijt dat verweerder klager ten onrechte heeft geadviseerd om te stoppen met betalen van alimentatie komt bij gebrek aan feitelijke grondslag niet vast te staan. In een e-mail van 16 juli 2014 brengt klager zelf naar voren dat hij tot dit besluit is gekomen en blijkt niet van raadpleging op dit punt van verweerder. Voor het overige wordt klachtonderdeel b. derhalve ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

5.10    Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen. Dit om misverstanden te voorkomen en opdat de cliënt zich de consequenties van zijn keuze realiseert.

5.11    Er zijn twee momenten te onderscheiden waarin de kwestie van de toevoeging aan de orde is geweest.

5.12    Het eerste moment was tijdens het intakegesprek van april 2014. Partijen zijn het er over eens dat er toen over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp is gesproken en dat daarbij de hoogte van het bruto salaris van klager aan de orde is geweest. Ook over de hoogte van het besproken bedrag zijn partijen het min of meer eens: verweerder stelt dat het daarbij ging om een bedrag van ongeveer € 32.000,- à € 33.000.-; verweerder spreekt over een bedrag in de € 30.000.-. Alleen over de uitkomst van het gesprek verschillen partijen van mening. Verweerder stelt dat klager er toen voor heeft gekozen dat verweerder betalend voor hem zou optreden. Klager stelt dat hij alleen maar te horen heeft gekregen dat hij daarvoor niet in aanmerking kwam en dat hem helemaal geen keus is geboden.

5.13    De raad constateert dat klager geen afstand heeft gedaan van zijn recht om een toevoeging aan te vragen. Dat staat wel in de opdrachtbevestiging maar is in strijd met de latere mededeling in de opdrachtbevestiging dat verweerder niet voor een toevoeging in aanmerking kwam wegens zijn inkomen en dat van zijn nieuwe partner. Ook is de opdrachtbevestiging niet getekend geretourneerd.

5.14    Nu onweersproken door klager is gesteld dat hij tijdens het intakegesprek heeft verzocht om voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking te komen had van verweerder verlangd mogen worden dat hij (al was het maar zekerheidshalve) voor klager een toevoeging had aangevraagd, waarvoor hij geen financiële gegevens van klager nodig had. Door dit na te laten heeft verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.15    Voor zover verweerder meende dat het inkomen van de nieuwe partner maakte dat klager niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam had hij (als dit voor de toevoegingsaanvraag al van belang zou zijn) daarnaar in ieder geval nader onderzoek moeten doen door met klager te bespreken of hij toen überhaupt al samenwoonde (hetgeen klager ontkent) en wat het inkomen van de partner was. Het staat vast dat verweerder dat heeft nagelaten.

5.16    Enige maanden later (in ieder geval in een e-mail van 12 juni 2014 en later nog eens in een e-mail van 3 april 2015) heeft klager opnieuw gevraagd om voor een toevoeging in aanmerking te komen. Vervolgens heeft verweerder deze aanvraag afhankelijk gesteld van de toezending van financiële gegevens van de nieuwe partner van klager (waarbij even in het midden blijft of verweerder die uiteindelijk heeft ontvangen: klager zegt van wel en verweerder van niet). Deze financiële gegevens waren voor de aanvraag echter niet van belang. Deze worden door de Raad voor Rechtsbijstand zelf direct bij de belastingdienst opgevraagd. Van verweerder had verlangd mogen worden dat hij in plaats van te blijven verklaren dat klager daarvoor niet in aanmerking kwam onverwijld een toevoeging had aangevraagd naar aanleiding van de ondubbelzinnige verzoeken van klager daartoe. Door dit na te laten heeft verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.17    Uit het bovenstaande volgt dat dit klachtonderdeel gegrond moet worden verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    Aan verweerder wordt een geldboete opgelegd en een voorwaardelijke schorsing gelijk aan de periode van zijn laatste voorwaardelijke veroordeling door de raad van 22 juni 2015 (kenmerk 14-138), zijnde vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De raad komt tot deze maatregel gelet op de ernst van de gegronde verwijten en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder bestaande uit een waarschuwing, schorsing en voorwaardelijke schorsing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.     De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder  overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer van de tuchtzaak.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen b. en e. gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a., c., en d. ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een geldboete van € 2.500,- op;

-    bepaalt dat bovenbedoeld boetebedrag binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moet worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL11 RBOS 0569989000 t.n.v. Ministerie van Veiligheid en Justitie , onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR,” en het zaaknummer van de tuchtzaak;

-    legt aan verweerder op de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;

-    bepaalt dat de in art. 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot nihil;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van na te noemen proeftijd aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt;

-    stelt de proeftijd op een periode van één jaar ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2015.

Griffier    Voorzitter