ECLI:NL:TADRARL:2016:220 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-571

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:220
Datum uitspraak: 11-07-2016
Datum publicatie: 08-12-2016
Zaaknummer(s): 15-571
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klagers bijgestaan in een geschil met de bank over de inperking van een krediet. Klagers stellen dat verweerder zich heeft voorgedaan als specialist op het gebied van financieringsrecht terwijl hij dat niet blijkt te zijn. De raad oordeelt de klacht ongegrond.

Beslissing van 11 juli 2016

in de zaak 15-571

naar aanleiding van de klacht van:

1.    de heer [naam]

2.    mevrouw mr. [naam]

[adres]

klagers

tegen

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 januari 2015 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 november 2015 met kenmerk K 15/06, door de raad ontvangen op 18 november 2015, heeft de deken van de  orde van advocaten in het arrondissement Gelderland  de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2016 in aanwezigheid van klagers. Verweerder is niet verschenen ter zitting. Tegelijkertijd met de onderhavige klacht is de klacht die klagers tegen een kantoorgenoot van verweerder hebben ingediend en die bij de raad aanhangig is onder zaaknummer 15-570 behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager sub 1 en klager sub 2 zijn zowel zakelijk als privé partner van elkaar. Klager sub 1 verricht diensten op het gebied van HRM onder de naam [naam bedrijf klager sub 1]. Klager sub 2 is arbeidsrechtadvocaat.

2.3    Klagers hebben in 2009 ten behoeve van hun ondernemingen een financieringsovereenkomst gesloten met de Rabobank Rotterdam (hierna: de bank) met betrekking tot een rekening courant krediet van € 70.000,00. Deze financieringsovereenkomst gold voor onbepaalde tijd en kende een inperkingsschema van € 5.000,00 per jaar gedurende 14 jaar.

2.4    In 2010 werd duidelijk dat het klager sub 2 - op grond van de alstoen geldende Verordening op de Samenwerking - niet was toegestaan om een maatschap of een vennootschap onder firma te vormen met klager sub 1. Om die reden is de in 2009 gesloten financieringsovereenkomst beëindigd en zijn klagers met de bank - ieder voor hun onderneming - een nieuwe financieringsovereenkomst aangegaan ten bedrage van € 35.000,00. Deze nieuwe, op 22 juni 2010 gesloten, financieringsovereenkomsten kenden geen inperkingsschema.

2.5    Eind 2012/begin 2013 is er een geschil ontstaan tussen klagers en de bank. Aanleiding was dat de bank klagers meedeelde toch weer een inperkingsschema te willen. Het lukte klagers niet om begin 2013 met de bank overeenstemming te bereiken over de voorwaarden van het inperkingsschema. Eind 2013 hebben klagers nogmaals geprobeerd om hierover overeenstemming te bereiken. Ook dit lukte niet.

2.6    Klagers hebben zich begin februari 2014 tot verweerder gewend. Deze bespreking heeft ertoe geleid dat klagers het kantoor van verweerder op 5 februari 2014 opdracht hebben gegeven om hun belangen te behartigen in het geschil met de bank.

2.7    Verweerder heeft zijn kantoorgenoot mr. [S] (verweerder in de zaak met zaaknummer 15-570) bij de zaak betrokken. Afgesproken is dat werkzaamheden in de zaak uitgevoerd zouden worden door mr. [S].

2.8    Bij brief van 12 februari 2014 heeft mr. [S] namens klagers de bank gesommeerd om de overeenkomsten d.d. 22 juni 2010 na te komen. In deze brief heeft mr. [S] tevens gesteld dat klagers bereid waren in overleg te treden om - in het kader van een minnelijke regeling -  tot een aanpassing van de voorwaarden te komen.

2.9    Bij e-mail van 13 februari 2014 heeft de bank iedere vorm van aansprakelijkheid afgewezen. Daarbij stelde de bank zich op het standpunt dat de exploitatie van de ondernemingen van klagers niet in de lijn ligt met de door klagers gepresenteerde gegevens bij het aangaan van de financieringsovereenkomsten en dat de bank om die reden besloten heeft om tot periodieke inperking met € 1.000,00 per maand van de kredietfaciliteit over te gaan. De bank schreef verder wel bereid te zijn om in overleg te treden over het inperkingsschema en vroeg om de jaarcijfers over 2013 en een prognose over 2014 te mogen ontvangen. Klagers waren echter niet bereid om hun jaarcijfers aan de bank te verstrekken omdat zij vreesden dat de bank na het zien van die cijfers het krediet verder zou inperken.

2.10    Eind februari 2014 heeft mr. [S] een dagvaarding in kort geding opgesteld en aan de bank gestuurd. Daarna zijn er onderhandelingen geweest tussen mr. [S] namens klagers en de bank over (de voorwaarden van) een nieuwe overeenkomst tussen klagers en de bank.

2.11    Op 25 maart 2014 heeft mr. [S] klagers per e-mail bericht dat zijn kantoor de opdracht beëindigt vanwege een vertrouwensbreuk. In deze e-mail heeft

mr. [S] het volgende geschreven:

“[voornaam klager sub2], [voornaam klager sub1 ],

Naar aanleiding van mijn telefoongesprek met [voornaam klager sub2] van vanmiddag hebben Jos en ik overlegd. Wij hebben onder meer gesproken over mijn gesprek met [voornaam klager sub2] van vanmiddag en de doorgezonden e-mailwisseling met [W]. Jullie hebben nu verscheidende keren geuit geen of onvoldoende vertrouwen te hebben in ons kantoor. Dit gebrek aan vertrouwen leidt wat ons betreft tot de conclusie dat er onvoldoende basis is voor voortzetting  van de opdracht. Wij leggen de werkzaamheden dan ook neer. Wij vinden het erg jammer dat het zo moet gaan.

Met vriendelijke groet,” 

2.12    Bij e-mail van 30 maart 2015 hebben klagers mr. [S] bericht dat zij een andere advocaat, mr. X, hadden geraadpleegd en dat deze advocaat hen geadviseerd heeft. Klagers stellen dat mr. X. hen heeft meegedeeld dat een bank een kredietovereenkomst altijd kan opzeggen. Dit betekent dat een kredietovereenkomst ook altijd ingeperkt kan worden door de bank. Niet over de inperking zelf maar alleen over de termijn waarbinnen inperking kan plaatsvinden kan met een bank discussie worden gevoerd. Klagers stellen dat mr. X. hen heeft meegedeeld dat de door het kantoor van verweerder voorgestelde procedure kansloos zou zijn geweest.

2.13    Kort daarna heeft het kantoor van verweerder klagers in rechte betrokken omdat klagers weigerden tot betaling van de declaraties over te gaan. Klagers hebben in die procedure een vordering in reconventie ingesteld met als doel dat de kantonrechter zou bepalen dat zij de declaraties of een gedeelte daarvan niet zouden hoeven te betalen. Klagers stelden zich op het standpunt dat sprake is geweest van dwaling aan hun zijde bij het sluiten van de overeenkomst dan wel van wanprestatie aan de zijde van het kantoor van verweerders.

2.14    Bij vonnis van 10 juli 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam de vordering van het kantoor van verweerder toegewezen en de vordering van klagers in reconventie afgewezen met veroordeling van klagers in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.

2.15    Bij brief van 2 januari 2015 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft  gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich ten onrechte te hebben voorgedaan en zich te blijven voordoen als specialist op het gebied van financieringsrecht;

b)    de haalbaarheid van hetgeen klagers voor ogen hadden verkeerd in te schatten. Hierdoor heeft mr. [S] onnodige werkzaamheden verricht en in rekening gebracht;

c)    te trachten de kantonrechter en de deken te bewegen tot een uitspraak die gebaseerd is op onjuistheden.

3.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a) stellen klagers dat zij, nadat zij in conflict kwamen met de bank, via internet hebben gezocht naar een advocaat die is gespecialiseerd in het financieringsrecht. Klagers stellen dat verweerder en mr. [S] zich hebben voorgedaan als specialisten op het gebied van financieringsrecht terwijl zij dat niet blijken te zijn. Ter bewijs van deze stelling hebben klagers een uitdraai van de site van de Nederlandse Orde van advocaten overgelegd met daarop “Vind uw advocaat”. Op deze pagina staat onder de naam van verweerder een aantal rechtsgebieden vermeld terwijl daar het specialisme financieringsrecht niet bij staat.

3.3    Op de site www.advocatenoverzicht.nl staat echter onder de naam van  verweerder: Contracten- en verbintenissenrecht, Ondernemingsrecht, Onroerend goedrecht, Algemene praktijk, Vennootschaps-en Rechtspersonenrecht, Incassorecht, Aansprakelijkheidsrecht, Consumentenrecht, Huurrecht, Burenrecht, Goederenrecht, Bank- en effectenrecht, Corporate Finance, Corporate Litigation, Financieringsrecht, Franchising, Handelsovereenkomsten en distributie, Vennootschapsrecht, Vastgoedrecht, Organisaties stichtingen en verenigingen, Projectontwikkeling, Fusie en overname, Rechtspersonenrecht, Burgerlijk recht, Investeringsrecht. Ook onder de naam van mr. [S] staat op de site www.advocatenoverzicht.nl een vergelijkbare opsomming waarin ook het rechtsgebied financieringsrecht is opgenomen.

3.4    Omdat klager sub 2 verweerder kende uit de uit de tijd dat zij beiden bij het kantoor [naam kantoor] in [plaats] werkzaam waren hebben klagers vervolgens contact gezocht met verweerder.

3.5    Klagers stellen dat verweerder in het eerste gesprek heeft bevestigd dat hij gespecialiseerd is in financieringsrecht. Klagers stellen dat verweerder hen onjuist heeft geïnformeerd door hen voor te houden dat zij een kansrijke zaak hadden. Op basis van die onjuiste informatie hebben klagers, zo stellen zij, de overeenkomst van opdracht met het kantoor van verweerder gesloten.

3.6    Ter toelichting op klachtonderdeel b) stellen klagers dat verweerder hen in het eerste gesprek een te rooskleurig beeld heeft geschetst van hun rechtspositie. Als gevolg hiervan heeft mr. [S] werkzaamheden verricht die naar het oordeel van klagers niet nodig waren omdat duidelijk was dat deze toch niet tot het gewenste resultaat zouden kunnen leiden.

3.7    Met het laatste klachtonderdeel stellen klagers zich op het standpunt dat verweerder en mr. [S] in de procedure die zij tegen klagers hebben aangespannen ter incassering van de onbetaalde declaraties en in de onderhavige tuchtprocedure onjuistheden hebben verkondigd dan wel dat zij niet volledig zijn geweest in hun informatieverstrekking. 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.2    Verweerder betwist dat hij zich heeft voorgedaan als specialist op het gebied van financieringsrecht. In het eerste gesprek heeft hij klagers naar waarheid verteld dat zijn kantoor met regelmaat optreedt in zaken tegen verschillende banken, betreffende bijvoorbeeld de beëindiging van kredietrelaties. Een financieringsovereenkomst als de onderhavige dient conform de uitlegregels van het algemeen verbintenissenrecht te worden uitgelegd.

4.3    Verweerder bestrijdt dat hij tijdens de eerste bespreking of daarna een onrealistisch beeld heeft geschetst van de haalbaarheid van de zaak. Verweerder stelt dat hij meende en meent dat de handelwijze van de bank aanleiding gaf om gemotiveerd tegenwicht te bieden met als doel de bank te bewegen om in onderhandeling te komen teneinde een regeling te treffen.

4.4    Als reactie op klachtonderdeel c) wijst verweerder erop dat klagers en zijn kantoor een andere lezing hebben van de feiten. Verweerder betwist dat hem een tuchtrechtelijk verwijt treft door de wijze waarop namens zijn kantoor de feiten aan de kantonrechter en aan de deken zijn gepresenteerd.

5    BEOORDELING

ad klachtonderdeel a)

5.1    Dat verweerder zich ten onrechte heeft gepresenteerd als specialist op het gebied van financieringsrecht is niet komen vast te staan.

5.2    Klagers verwijzen naar een website www.advocatenoverzicht.nl. Zij hebben een uitdraai van de gegevens die onder de naam van verweerder staan op deze website meegezonden met hun klachtbrief. Daarop is financieringsrecht genoemd als één van vijfentwintig rechtsgebieden/onderwerpen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij en zijn kantoorgenoot in het intakegesprek hebben verteld dat zij vaker  optreden tegen banken in kwesties betreffende de beëindiging van kredietrelaties. De raad verwerpt de stelling van klagers dat uit het feit dat financieringsrecht in de opsomming onder verweerders naam op de website www.advocatenoverzicht.nl is vermeld blijkt dat verweerder zich (ten onrechte) heeft gepresenteerd als specialist op het gebied van financieringsrecht. Hier komt nog bij dat het geschil dat klagers met de bank hadden een relatief eenvoudig karakter had. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.3    Klagers stellen dat verweerder en zijn kantoorgenoot mr. [S] hen een te rooskleurig beeld hebben geschetst van hun rechtspositie. Klagers stellen dat hun nieuwe advocaat die is gespecialiseerd in financiering en zekerheden hen heeft laten weten dat de door verweerder en zijn kantoorgenoot voorgestelde procedure kansloos zou zijn geweest. Klagers stellen dat, wanneer verweerder en zijn kantoorgenoot hen van aanvang af beter zouden hebben voorgelicht omtrent hun positie, zij zich anders opgesteld zouden hebben. Zij zouden dan geprobeerd hebben in gesprek te blijven met de bank en een deel van de werkzaamheden die verweerder heeft verricht zou dan niet nodig zijn geweest. Klagers doelen daarmee met name op de concept dagvaarding in kort geding. Klagers stellen zich op het standpunt dat zij mr. [S] geen opdracht hebben gegeven om deze dagvaarding op te stellen. Om die reden zijn klagers van oordeel dat de kosten die daarmee verband houden ten onrechte aan hen in rekening zijn gebracht.

5.4    De vraag of verweerder en zijn kantoorgenoot klagers een te rooskleurig beeld hebben geschetst van hun rechtspositie is uitgebreid aan de orde geweest in de gerechtelijke procedure tussen het kantoor van verweerders en klagers. In het vonnis van de kantonrechter d.d. 10 juli 2015 heeft de kantonrechter geoordeeld (zie r.o. 3.10 van dat vonnis) dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder en zijn kantoorgenoot de mogelijke uitkomst van hun inschakeling dusdanig rooskleurig hebben voorgespiegeld dat van dwaling gesproken kan worden. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld in r.o. 3.19 van het vonnis dat er geen sprake van is dat verweerder en mr. [S] zijn tekortgeschoten in de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot. Gelet op deze overwegingen, die de raad tot de zijne maakt, is klachtonderdeel b) eveneens ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.5    Met dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat namens zijn kantoor, nu als wederpartij van klagers, namelijk in de procedure tussen het kantoor en klagers en in de onderhavige klachtprocedure feiten zijn gesteld die onjuist waren.

5.6    De raad oordeelt dit verwijt ongegrond. Klagers en (het kantoor van) verweerder hebben ieder een andere lezing van de feiten. Op geen enkele wijze is gebleken dat namens het kantoor van verweerder in de procedure bij de kantonrechter dan wel in de onderhavige tuchtprocedure feiten zijn gesteld waarvan verweerder wist of had moeten weten dat deze in strijd met de waarheid zijn. Ook het laatste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond in alle onderdelen.

Aldus gewezen door mr. mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, K.F. Leenhouts, L.A.M.J. Pütz en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2016.

griffier    voorzitter