ECLI:NL:TADRARL:2016:215 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-521

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:215
Datum uitspraak: 08-09-2016
Datum publicatie: 08-12-2016
Zaaknummer(s): 16-521
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 september 2016

in de zaak 16-521

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 6 juni 2016 met kenmerk 15-0308/FH/sd, door de raad ontvangen op 7 juni 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft zich in februari 2014 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in een echtscheidingsprocedure.

1.2    Op 19 februari 2014 heeft klaagster een brief van haar echtgenoot ontvangen, waarin staat dat haar echtgenoot de echtscheiding via mediation had willen afwikkelen, maar dat klaagster dat niet wenste. Bij brief van 25 februari 2014 heeft verweerder de echtgenoot van klaagster meegedeeld dat hij de advocaat is van klaagster en hem om informatie gevraagd. Die informatie is bij brief van 11 maart 2014 aan verweerder gezonden.

1.3    Op 7 april 2014 heeft verweerder de brief van 11 maart 2014 met klaagster en een familievriend besproken. Op 17 april 2014 heeft de familievriend namens klaagster een e-mail aan verweerder gestuurd waarin het verloop van het gesprek op 7 april 2014 is weergegeven en een voorstel wordt gedaan dat namens klaagster aan haar echtgenoot kan worden voorgelegd. De brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“In dit gesprek heeft u aangegeven, dat u over onvoldoende expertise beschikt inzake Turks recht en dat raadplegen of overstappen naar een Turkse advocaat met voldoende expertise een optie is. Namens [klaagster] heb ik kontakten gehad met verschillende advocaten. En ze zeggen allemaal hetzelfde. [Klaagster] kan geen rechten doen gelden op “de bezittingen” van haar man in Turkije. (…)

Het is duidelijk, [klaagster] heeft in Nederland weinig rechten. In Turkije meer, maar daar kiest ze niet voor (…)

Blijft dus over: onderhandelen in Nederland. “

1.4    Op 6 mei 2014 heeft verweerder het voorstel van klaagster aan haar echtgenoot voorgelegd. Bij brief van 15 mei 2014 heeft de echtgenoot van klaagster het voorstel afgewezen en een ander voorstel gedaan. Hierop heeft verweerder bij brief van 26 mei 2014 gereageerd.

1.5    Op 13 juni 2014 is het echtscheidingsverzoek aan klaagster betekend.

1.6    Bij e-mail van 3 september 2014 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij bezig is het verweerschrift op te stellen, dat hij niet aan de conclusie ontkomt dat het een bijzonder kansloze procedure zal worden en dat hij daarom met klaagster zou willen overleggen of nog een poging kan worden gedaan om haar echtgenoot te bewegen zijn voorstel van mei 2014 gestand te doen.

1.7    Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 4 september 2014, voor zover relevant, geschreven:

“Ik heb er begrip voor dat uw echtscheiding een heel moeilijke situatie in uw leven betekent. U geeft dit ook duidelijk aan. U gaat echter voorbij aan mijn motief om u te vragen alsnog te denken over het accepteren van een regeling (…) Dat Turkse recht is (…) ernstig nadelig voor een van beide partijen. In dit geval bent u de benadeelde partij. Dat heeft niets te maken met mijn werk, mijn instelling of het feit dat u op basis van een toevoeging procedeert. Dat feit is gelegen in de Turkse wetgeving die geen gemeenschap van goederen kende tenzij partijen daarvoor hebben gekozen bij het huwelijk. Die keuze is door u in 1974 niet gemaakt.

De Turkse wet betekent dat uw echtgenoot alle bezittingen die hij op zijn naam heeft mag houden. Ik zie niet dat hij daarvoor een substantieel bedrag zou moeten betalen aan u. Uiteraard kan geprobeerd worden via een procedure iets te bevechten maar [de ex-echtgenoot van klaagster] heeft in het verleden een aanbod gedaan waarvan ik denk dat dit geen slecht aanbod is. (…)

Op mijn advies heeft u ook bij Turkse advocaten gevraagd wat uw rechten zijn. Ook die Turkse advocaten gaven u weinig kans. U zou meer kans maken als u in Turkije zou procederen. Daarvoor heeft u echter niet gekozen. (…)

U heeft in het verleden een viergesprek niet gewenst. Ik heb namens u schriftelijk een voorstel neergelegd bij de wederpartij. Die heeft dat voorstel niet geaccepteerd en is gaan procederen.

In de voorbereiding op het maken van het verweerschrift heb ik u gevraagd zoveel mogelijk informatie te verstrekken. U heeft dat ook gedaan waarvoor mijn dank. Die informatie is, hoe pijnlijk ook voor u, niet wat ik nodig heb om een zo goed mogelijk resultaat te krijgen. (…)

De juridische positie van u moet aangetoond worden middels financiële bescheiden danwel andere documenten die bepaalde afspraken zouden kunnen bewijzen. Die zijn er niet. 

Het doel van mijn mail gister aan u, als ook van het telefoongesprek dat ik met u heb gevoerd, was dat wij een poging zouden moeten doen om [de echtgenoot van klaagster] te bewegen alsnog zijn voorstel gestand te doen. (…) Ik heb u er ook op gewezen dat, als wij verder gaan onderhandelen (…) u ook offers moet brengen. [De echtgenoot van klaagster] dringt aan op spoedige verkoop van de woning. Daarin zou u dus moeten meewerken. Dat betekent dat u zou moeten proberen op korte termijn te verhuizen. Ook dat vergt inspanningen van u. Ik wil graag met u bespreken hoe u dat zou willen doen. (…) Ik heb uw medewerking en overleg met u nodig.

Het spijt mij dat u van mening bent dat u door mijn werkwijze vervelende situaties heeft moeten meemaken. Ik ben mij niet bewust dat ik u in vervelende situaties heb gebracht waar u zonder mijn werkwijze niet in zou zijn gekomen. (…)”

1.8    Op 23 september 2014 heeft verweerder het verweerschrift bij de rechtbank ingediend, nadat hij het in concept aan klaagster had voorgelegd. Op 5 maart 2015 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.

1.9    Op 18 maart 2015 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Bij brief van 19 maart 2015 heeft verweerder klaagster aangeraden een door haar echtgenoot ter zitting gedaan voorstel te accepteren. Bij brief van 23 maart 2015 heeft verweerder klaagster nogmaals verzocht hem te laten weten of zij in kan stemmen met het voorstel van haar echtgenoot. Klaagster heeft uiteindelijk niet ingestemd met het voorstel van haar echtgenoot.

1.10    De familievriend heeft verweerder bij e-mail van 14 mei 2015 gevraagd naar de uitspraak in de echtscheidingszaak. Bij e-mail van 18 mei 2015 heeft de secretaresse van verweerder de familievriend meegedeeld dat de rechtbank de zaak heeft aangehouden tot 27 mei 2015.

1.11    Bij e-mail van 1 juni 2015 heeft de familievriend verweerder onder meer geschreven:

“Op donderdag 14 mei heb ik gemaild. Op 18 mei heeft uw secretaresse naar [klaagster] teruggemaild. Maar tot op heden heeft [klaagster] nog steeds niets gehoord. U communicatie met [klaagster] schiet in deze (en dat is niet de eerste keer) ernstig tekort. U had kunnen melden dat de Rechtbank de beschikking niet heeft afgegeven en dat zij dit aangehouden heeft tot 27 mei. (…) Woensdag 27 mei is inmiddels ook al weer bijna 5 dagen geleden. (…) [klaagster] heeft nog steeds niets van u gehoord. Uw non-communicatie verhoogt in ernstige mate de spanning en het onwelbevinden bij [klaagster] en dat neem ik u ernstig kwalijk. Ik ben er ook behoorlijk pissig over.”

1.12    Bij e-mail van 2 juni 2015 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van de familievriend en hem onder meer meegedeeld dat klaagster naar zijn mening steeds tijdig is geïnformeerd over de voortgang van de procedure en dat de zaak is aangehouden tot 3 juni 2015.

1.13    De rechtbank heeft bij beschikking van 3 juni 2015 onder meer geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding en Turks recht op de verdeling van de boedel.

1.14    Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 7 september 2015 gevraagd of hij de door haar aangeleverde stukken aan de rechtbank heeft gestuurd. Bij e-mail van 11 september 2015 heeft verweerder klaagster meegedeeld dat hij de door haar aangeleverde stukken niet aan de rechtbank heeft gestuurd omdat de stukken volgens hem niet van belang zijn voor de zitting.

1.15    Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 1 oktober 2015, heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klaagster het idee heeft gegeven dat hij de belangen van haar echtgenoot behartigde in plaats van haar belangen;

b)    klaagster pas op de dag van de eerste zitting met het verweer confronteerde;

c)    in het verweerschrift akkoord ging met toepassing van Turks recht, zonder dat met klaagster te overleggen;

d)    heeft nagelaten belangrijke informatie aan de rechtbank kenbaar te maken;

e)    heeft nagelaten de door klaagster aangeleverde stukken aan de rechtbank te zenden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar het gevoel heeft gegeven dat hij de belangen van haar echtgenoot behartigde in plaats van haar belangen.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat het klachtdossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van klaagster. Weliswaar blijkt uit de door verweerder overgelegde e-mails en brieven aan klaagster dat hij haar meerdere keren heeft geadviseerd het voorstel van haar echtgenoot te accepteren, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat verweerder de belangen van haar echtgenoot behartigde in plaats van die van haar. Verweerder heeft klaagster dit advies immers gegeven omdat hij verwachtte dat de beslissing van de rechtbank niet in haar voordeel zou uitvallen en zij met het accepteren van het voorstel van haar echtgenoot beter af zou zijn, zo blijkt onder meer uit de e-mails van verweerder van 3 en 4 september 2014 (zie hiervoor, 1.6 en 1.7). Verweerder heeft bij zijn advisering derhalve steeds het belang van klaagster voor ogen gehad. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar pas op de dag van de eerste zitting met zijn verweer heeft geconfronteerd en dat hij in dat verweer zonder slag of stoot akkoord is gegaan met de toepassing van Turks recht op de boedelverdeling, zonder dit met klaagster te overleggen.

4.4    De voorzitter overweegt dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat in het verweerschrift, dat op 23 september 2014 bij de rechtbank is ingediend, reeds een passage was opgenomen met betrekking tot het Turks huwelijksvermogensrecht en dat het verweerschrift met instemming van klaagster is ingediend. Verweerder kon niet anders concluderen dan dat Turks recht van toepassing was op de verdeling van de boedel en hij heeft dit ook meerdere malen aan klaagster voorgehouden. De voorzitter verwijst hierbij onder meer naar de e-mail van de familievriend aan verweerder van 17 april 2014 (zie hiervoor, 1.3) en de e-mail van verweerder aan klaagster van 4 september 2014 (zie hiervoor, 1.7). Voorts blijkt uit het klachtdossier dat de pleitaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling voorafgaand aan de zitting aan klaagster zijn voorgelegd en dat zij het daarmee eens was. Ook klachtonderdelen b) en c) zijn gelet hierop kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d) en e)

4.5    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft nagelaten belangrijke informatie, zoals haar aangifte bij de politie met als gevolg een huisverbod voor haar echtgenoot, de alcoholverslaving van haar echtgenoot en het hieruit voortvloeiende huiselijk geweld, aan de rechtbank kenbaar te maken en heeft nagelaten de door haar aangeleverde stukken bij de rechtbank in te dienen.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat hij alle relevante stukken die hij van klaagster heeft ontvangen bij de rechtbank heeft ingediend. Voor zover verweerder een door klaagster aangeleverd stuk niet als productie heeft ingebracht (omdat hij het stuk niet relevant achtte), is dat een beslissing van verweerder die hij als dominus litis mag nemen en is dat derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat verweerder de door klaagster genoemde omstandigheden niet nader aan de rechtbank heeft toegelicht, valt hem evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. De door klaagster genoemde omstandigheden tekenen weliswaar de sfeer en de situatie, maar zijn juridisch niet bepalend voor de verdeling van de boedel. Klachtonderdelen d) en e) zijn eveneens kennelijk ongegrond.

 Conclusie

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 8 september 2016.

griffier    voorzitter