ECLI:NL:TADRARL:2016:211 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-173

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:211
Datum uitspraak: 26-09-2016
Datum publicatie: 07-12-2016
Zaaknummer(s): 16-173
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerders hebben onvoldoende pogingen gedaan te achterhalen wie op het moment dat zij de heer O. in de PI bezochten, de behandelend raadsman van de heer O. was in de tegen hem lopende strafzaak. Zij hebben aldus zonder medeweten van klager de heer O. bezocht. Naar het oordeel van de raad is dit gedrag van verweerders onbetamelijk en is de klacht daarom gegrond. De raad legt verweerders de maatregel van respectievelijk een berisping en een waarschuwing op.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 september 2016

in de zaak 16-173

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [P]

klager

tegen

1. mr. [X] verweerder sub 1

2. mr. [Y] verweerder sub 2

advocaten te [plaats]

hierna: verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 februari 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 februari 2016 met kenmerk RvT 15-0053, door de raad ontvangen op 22 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van klager en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van verweerder 1 van 12 juli 2016 met bijlage aan de raad naar aanleiding van een verzoek van de raad om nadere informatie.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft op 18 november 2014 een brief van de heer O. ontvangen, gedateerd 20 november 2014, waarin de heer O. klager verzoekt zijn strafzaak in hoger beroep over te nemen. De heer O. was gedetineerd in de PI te Alphen aan de Rijn.

2.2    Bij brief van 20 november 2014 heeft klager aan mr. v.d. L., de toenmalige advocaat van de heer O., verzocht het dossier aan hem over te dragen. De heer O. heeft datzelfde verzoek aan mr. v.d. L. gedaan bij brief van 27 november 2014. Bij brief van 2 december 2014 heeft mr. v.d. L. gereageerd op de brief van klager. Bij brief van 3 december 2014 heeft mr. v. d. L. het dossier aan klager toegezonden.

2.3    Bij brief van 4 december 2014 heeft klager zich in de strafzaak gesteld door middel van  een briefje aan het gerechtshof te ’s Gravenhage. De beslissing klager aan de heer O. toe te voegen is van 17 december 2014.

2.4    Verweerders hebben van de heer O. ook het verzoek gekregen hem bij te staan in zijn strafzaak in hoger beroep. Dit is verwoord in een brief die eveneens gedateerd is op 20 november 2014. Blijkens de brief van verweerder 1 aan de heer O. van 17 december 2014 hebben verweerders die brief pas op 17 december 2014 ontvangen. Op 19 december 2014 hebben verweerders de heer O. in de PI Alphen aan de Rijn bezocht.

2.5    Klager heeft de heer O. op 23 december 2014 in de PI Alphen aan de Rijn bezocht.

2.6    Bij brief van 15 januari 2015 heeft de heer O. klager telefonisch verzocht zijn strafdossier over te dragen aan verweerder sub 1.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zonder toestemming van klager als behandelend advocaat in de strafzaak tegen de heer O., hem een of meerdere malen hebben bezocht in de PI Alphen aan de Rijn.

4    VERWEER

4.1    Verweerders betwisten dat klager vanaf 20 november 2014 de gekozen raadsman van de heer O. is geweest. Op 27 november 2014 heeft mr. v.d. L. de heer O. nog bijgestaan tijdens een pro-formazitting bij het gerechtshof te ‘s Gravenhage. De brief van de heer O. aan verweerders van 20 november 2014 hebben zij door een onjuiste postbezorging pas later ontvangen.

Vervolgens heeft verweerder 2 contact gezocht met mr. v.d. L. die zei niet te weten wie hem als advocaat van de heer O. was opgevolgd.

4.2    Daarom stond het verweerders vrij om de heer O. op 19 december 2014 te bezoeken. Verweerders hebben de gewoonte een dossier pas op te vragen nadat zij met de cliënt hebben gesproken. Omdat de heer O. op 19 december 2014 aangaf nog geen keuze had gemaakt wie in het vervolg voor hem zou optreden, hebben verweerders het dossier pas opgevraagd nadat de heer O. in januari 2015 aangaf met verweerders in zee te willen gaan.

4.3    Op 10 januari 2015 heeft de heer O. telefonisch een nieuwe afspraak met verweerder 2 gemaakt. Daaruit bleek dat de heer O. verweerder 2 als nieuwe raadsman had gekozen.

4.4    Verweerder 1 heeft geen werkzaamheden voor de heer O. verricht. Hij was alleen toevallig bij het gesprek op 19 december 2014 aanwezig.

5    BEOORDELING

5.1    Naar het oordeel van de raad staat vast dat klager in ieder geval na 4 december 2014 de raadsman van de heer O. is geweest. Op diens verzoek heeft mr. v.d. L. immers zijn dossier aan klager over gedragen. De stelling van verweerders dat klager nooit de raadsman van de heer O. is geweest omdat deze zijn keuze voor een nieuwe raadsman pas wilde maken nadat hij met klager en verweerders had gesproken strookt niet met het gegeven dat de heer O. zelf bij brief van 27 november 2014 aan mr. v.d. L. heeft verzocht zijn dossier aan klager over te dragen.

5.2    Uit de brief van verweerder 1 van 17 december 2014 blijkt dat verweerder 1 op diezelfde datum pas het verzoek van de heer O. heeft ontvangen om als zijn raadsman op te treden. Vervolgens hebben verweerders de heer O. op 19 december 2014 in de PI Alphen aan de Rijn bezocht. De mededeling van verweerder 2 bij de behandeling van deze klacht dat hij omstreeks begin december telefonisch contact heeft gehad met mr. v.d. L., die daarbij zou hebben meegedeeld dat het onbekend was wie de opvolgend advocaat was, is naar het oordeel van de raad ongeloofwaardig.

5.3    Verweerders hadden zich vóór het bezoek op 19 december 2014 moeten realiseren dat de heer O. die dag mr. v.d. L. of een andere advocaat als (opvolgend) raadsman had. Die kennis had voor hen aanleiding dienen te zijn daarnaar te informeren, hetgeen zij hadden kunnen doen bij mr. v.d. L. zelf, bij de griffie van het gerechtshof te ’s Gravenhage, bij de PI te Alphen te Alphen aan de Rijn en/of bij de Raad voor Rechtsbijstand. Dan was gebleken dat klager de opvolgende raadsman van de heer O. was. Verweerders hebben ook na 19 december 2014 en rond 10/15 januari 2015 geen pogingen gedaan te achterhalen wie op dat moment de raadsman van de heer O. was. Zij hebben aldus zonder medeweten van klager de heer O. bezocht. Naar het oordeel van de raad is dit gedrag van verweerders onbetamelijk en is de klacht daarom gegrond.

5.4    Omdat verweerder 1 niet alleen bij het gesprek op 19 december 2014 met de heer O. aanwezig was, maar ook alle correspondentie door hem is gevoerd, is de klacht naar het oordeel van de raad terecht ook tegen hem gericht. Het verwijt van verweerders dat klager andere dan tuchtrechtelijke motieven heeft om een klacht tegen verweerder 1 in te dienen, is door verweerders op geen enkele wijze onderbouwd.

6    MAATREGEL

6.1    De raad legt verweerder 1 de maatregel op van een berisping mede gezien zijn disciplinaire verleden.

6.2    Aan verweerder 2 legt de raad de maatregel van een waarschuwing op.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moeten verweerders het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerders overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerders overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond.

-    legt aan verweerder1 de maatregel van een berisping op;

-    legt aan verweerder 2 de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerders tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerders tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerders tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, J.H. Brouwer, R.J.A. Dil, P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 september 2016.

Griffier    Voorzitter