ECLI:NL:TADRARL:2016:206 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-805

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:206
Datum uitspraak: 09-11-2016
Datum publicatie: 30-11-2016
Zaaknummer(s): 16-805
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster dat zij namens de vader van klaagsters kinderen, onnodig een procedure tegen haar heeft aangespannen over de verlenging van het paspoort van een van de kinderen en over toestemming om op vakantie naar het buitenland te gaan. Naar het oordeel van de raad is die procedure terecht door verweerster aangespannen gezien de aanvankelijke weigering van klaagster om mee te werken. Dat deed zij pas (deels) nadat de procedure al was aangespannen. Ook het verwijt dat verweerster er op uit is klaagster het ouderlijk gezag te ontnemen is bij gebrek aan bewijsmiddelen niet komen vast te staan. Klaagster verwijt verweerster bovendien dat zij onder valse voorwendselen een verklaring van de gezinsvoogd heeft verkregen en die in een procedure heeft gebruikt. Dit verwijt heeft klaagster niet nader onderbouwd zodat de raad, gezien het verweer van verweerster, niet kan vaststellen dat verweerster op dit punt onbetamelijk heeft gehandeld. De klachten zijn ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 november 2016

in de zaak 16-805

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

verweerster

advocaat te [plaats]

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 24 augustus 2016 met kenmerk 16-0101 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, door de raad ontvangen op 25 augustus 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster behartigt de belangen van de heer van Z. in geschillen betreffende minderjarige kinderen van klaagster en de heer van Z., waaronder een geschil over de verlenging van het paspoort van hun dochter.

1.2    In verband met een ondertoezichtstelling is er een gezinsvoogd in het gezin van klaagster benoemd. Deze heeft op verzoek van verweerster een verklaring afgegeven over verweersters verzoek tot eenhoofdig gezag. Bij brief van 24 oktober 2014 heeft verweerster aan klaagster de miscommunicatie rond deze verklaring uiteen gezet.

1.3    Verweersters cliënt heeft in september 2015 klaagster verzocht toestemming te verlenen om het paspoort van de dochter te verlengen en om in juli 2016 met de kinderen op vakantie naar het buitenland te gaan.

1.4    Verweerster heeft op 29 april 2016 een verzoek tot vervangende toestemming voor het verlengen van het paspoort en voor verblijf in het buitenland (hierna: het verzoekschrift) ingediend bij de rechtbank.

1.5    Bij brieven van 12 en 26 april en 25 mei 2016 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    door middel van leugens het ouderlijk gezag bij klaagster te willen weg halen;

b)    verweerster zich niet afzijdig heeft opgesteld terwijl zij dat wel had moeten doen;

c)    klaagster er ten onrechte van te betichten geen toestemming te willen verlenen voor het verlengen van het paspoort van de dochter;

d)    de rechtbank te misleiden; dit is gebeurd in de procedure met betrekking tot het paspoort en eveneens in een eerdere procedure waarin verweerster een verklaring van de gezinsvoogd heeft overgelegd die onder valse voorwendselen was verkregen;

e)    met subsidiegeld tegen klaagster te procederen en tegelijkertijd de kosten op haar te verhalen.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar, in overleg met haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2   

Ad klachtonderdeel a)

Verweerster heeft gesteld dat er van een verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag op dit moment geen sprake is. Klaagster heeft haar klacht, dat verweerster het ouderlijk gezag door middel van leugens bij haar weg wilde halen, in het licht van deze stellingname niet nader onderbouwd aan de hand van bewijsstukken. Het is derhalve niet komen vast te staan  dat verweerster klaagster het ouderlijk gezag door leugens heeft willen ontnemen. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

4.3   

Ad klachtonderdeel b)

Naar het oordeel van de voorzitter is het de taak van verweerster de belangen van haar cliënt te behartigen, ook in een situatie waar sprake is van een ondertoezichtstelling. In de kwestie rond het paspoort van de dochter van klaagster en de vakantie stond verweerster geen andere weg open dan het aanspannen van een procedure nu klaagster (nog) geen toestemming wenste te geven voor die verlenging c.q. vakantie. Voor een dergelijk verzoek is bijstand van een advocaat voorgeschreven. Verweerster heeft de belangen van klaagster niet onevenredig geschaad door een dergelijke procedure aan te spannen. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.

4.4   

Ad klachtonderdeel c)

Klaagster ontkent dat zij geen toestemming voor het verlengen van het paspoort wenste te geven. Verweerster heeft echter onbetwist gesteld dat haar cliënt al in september 2015 om een dergelijke toestemming heeft verzocht. Klaagster heeft die toestemming echter niet gegeven. De raad volgt verweerster in haar stelling dat de houding van klaagster de facto neer komt op een weigering. Verweerster heeft daarom op terechte gronden de rechtbank om vervangende toestemming verzocht. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond

4.5   

Ad klachtonderdeel d)

Op 29 april 2016 is het verzoekschrift ingediend. Op 10 mei 2016 heeft klaagster een “verklaring van geen bezwaar reisdocument minderjarige” afgegeven. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij, nadat op 8 juni 2016 het paspoort was afgegeven, het verzoekschrift op 10 juni 2016 heeft ingetrokken. De rechtbank is op dit punt niet misleid. Het verwijt van klaagster dat verweerster in een eerdere procedure de rechtbank heeft misleid is niet komen vast te staan. Verweerster heeft gemotiveerd bestreden dat zij een onder valse voorwendselen verkregen verklaring van de gezinsvoogd aan de rechtbank heeft overgelegd. De gezinsvoogd had niet begrepen dat verweerster haar verklaring in het geding wenste te brengen. Verweerster heeft nog getracht de verklaring in te trekken. Zij heeft aan klaagster uiteen gezet hoe een en ander tot stand is gekomen. De door klaagster aangevoerde valse voorwendselen zijn door klaagster niet nader onderbouwd. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

Verweerster betwist dat zij klaagster veelvuldig en onnodig in rechte betrekt. De voorzitter is hiervan ook niet gebleken. Met het aanspannen van de verzoekschriftprocedure is klaagster niet onevenredig in haar belangen geschaad. Klaagster heeft van september 2015 tot april 2016, dus ruim een half jaar, de gelegenheid gehad om een procedure te voorkomen. Het feit dat klaagster geen gebruik kan maken van gefinancierde rechtshulp en verweerster cliënt wel doet daar niet aan af.

4.6    Op grond van al het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier op 9 november 2016.

griffier    voorzitter