ECLI:NL:TADRARL:2016:199 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-196 16-197

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:199
Datum uitspraak: 25-11-2016
Datum publicatie: 29-11-2016
Zaaknummer(s):
  • 16-196
  • 16-197
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerders mochten optreden voor hun huidige cliënte tegen klaagster, oud-cliënte van hun kantoor. Geen schending beroepsgeheim. Evenmin sprake van belangenconflict, want voldaan aan de voorwaarden van gedragsregel 7 lid 5. Vrijheid om te handelen als advocaat wederpartij. Geen onwil van verweerder 2 bij vertraagde opheffing bankbeslag.  Klachten ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 november 2016

in de zaken 16-196 en 16-197

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. [    ]

tegen

verweerder sub 1

verweerder sub 2

tezamen ook te noemen: verweerders

gemachtigde: mr. [    ]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

In beide klachtzaken:

1.1    Bij brieven van 21 augustus 2015 heeft de gemachtigde namens klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) klachten ingediend over verweerders.

1.2    Bij brieven aan de raad van 3 maart 2016 met kenmerk 2015 KNN143 (verweerder sub 1) en kenmerk 2015 KNN144 (verweerder sub 2), door de raad ontvangen op 4 maart 2016, heeft de deken de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klachten tegen verweerders zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van de raad van 2 september 2016 in aanwezigheid van de heer N. namens klaagster, bijgestaan door de gemachtigde, en verweerders, bijgestaan door hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De pleitaantekeningen van de gemachtigde van verweerders is aangehecht.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

In beide klachtzaken:

2.1    Het bedrijf van klaagster exploiteert een onderneming die zich onder meer richt op wegenbouw.

2.2    Klaagster is in een juridische procedure verwikkeld met de besloten vennootschap [naam bedrijf] (hierna verder: D.) en wordt daarin bijgestaan door zijn gemachtigde in deze procedure. D. werd daarbij bijgestaan door - tot 1 april 2015 wegens diens vertrek bij [naam advocatenkantoor] - verweerder sub 1 en daarna door verweerder sub 2.

2.3    Klaagster en D. zijn jarenlang zakenpartners geweest. In 2006 heeft D. in dat kader voor klaagster een betonmachine gebouwd.

2.4    Op 9 februari 2015 heeft klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, D. in kort geding gedagvaard en - samengevat weergegeven - gevorderd dat D. alle kennis en technieken die klaagster heeft opgedaan in een specifiek project niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van klaagster aan derden ter beschikking mag stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. D. is in deze procedure bijgestaan door verweerder sub 1.

2.5    Op 18 februari 2015 heeft verweerder sub 1 namens D. een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op een onroerende zaak van klaagster en derdenbeslag ten laste van klaagster ingediend ter griffie van de rechtbank [naam], zittingsplaats [plaats A], ter zake van een door klaagster onbetaald gebleven gedeelte van de factuur d.d. 4 december 2014 van € 34.314,97. Diezelfde dag is door de rechter het verzochte verlof verleend voor een bedrag begroot op € 44.609,46 met bepaling dat de eis in hoofdzaak binnen veertien dagen moet zijn ingesteld door D.

2.6    Bij vonnis van 27 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank [naam], zittingsplaats [plaats A], de vordering van klaagster afgewezen en klaagster in de proceskosten veroordeeld van in totaal € 1.429,-.

2.7    Op 5 maart 2015 heeft verweerder sub 1 namens D. klaagster gedagvaard. In de inleidende dagvaarding heeft verweerder sub 1 voor zover relevant in deze procedure gesteld:

“14. [Klaagster] heeft D. evenwel nog niet betaald in verband met de verrichte werkzaamheden van de [machine]. Daar is ook een reden voor. Nadat de [machine] aan [klaagster] was meegegeven, heeft [klaagster] aangegeven de kosten van D. ad   € 165.990,16 op korte termijn niet te kunnen voldoen. [Klaagster] had op dat moment financiële problemen. Zij gaf aan dat zij toen was verwikkeld in een kostbare en langdurige procedure over een bouwproject in [plaats B]. D. begreep in welk parket [klaagster] zich bevond en gaf aan dat het bedrag later kon worden betaald. Bovendien zou er worden gewacht op de subsidie van [naam bedrijf], zodat D. met dat geld voor haar werkzaamheden kon worden betaald.

15. Partijen hebben toen in overleg besloten dat het bedrag van € 165.990,16 eerst niet in rekening zou worden gebracht, maar dat zou worden gewacht op ‘betere tijden’ voor [klaagster]. Dit bedrag is dan ook als ‘onderhanden werk’ opgenomen in de boekhouding van D. .(…)” (afkortingen-raad)

2.8    Bij e-mailbericht van 20 maart 2015 heeft verweerder sub 1 onder meer aan de gemachtigde van klaagster laten weten dat na ontvangst van € 3.770,90 hij de deurwaarder opdracht zal geven om de gelegde beslagen op te heffen.

2.9    Op 25 maart 2015 heeft klaagster onder protest het bedrag overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerders.

2.10  De gemachtigde van klaagster heeft per fax van 8 april 2015 aan verweerder sub 1 opheldering verzocht waarom de beslagen nog niet waren opgeheven. Daarop heeft verweerder sub 2, als opvolger van verweerder sub 1, diezelfde dag per e-mail gereageerd dat hij onverwijld aan de deurwaarder de opdracht had gegeven om alle gelegde beslagen op te heffen.

2.11    Per e-mail van 30 april 2015 om 16:28 uur heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder sub 2 uitleg gevraagd waarom de beslagen nog steeds niet waren opgeheven. Per e-mail van 30 april 2015 om 16:38 uur heeft verweerder sub 2 de brief aan de deurwaarder aan hem van 15 april 2015 toegezonden ter zake van de opheffing van het conservatoir gelegde beslag op de onroerende zaak van klaagster.

2.12    Per e-mail van 1 mei 2015 om 12:11 uur heeft de gemachtigde van klaagster verweerder sub 2 dringend verzocht per omgaande tevens de bankbeslagen op te heffen. In reactie hierop heeft verweerder sub 2 hem per e-mail van 1 mei 2015 om 13:33 uur laten weten dat zijn secretaresse reeds op 8 april 2015 telefonisch aan de deurwaarder opdracht had gegeven om alle beslagen onder klaagster op te heffen, welk verzoek op 14 april 2015 per e-mail nog door hem is bevestigd, waarna op 15 april 2015 alleen het beslag onroerend goed is doorgehaald bij het Kadaster. Door een misverstand bij de deurwaarder, zoals door de deurwaarder bevestigd in de e-mail van 28 augustus 2015 om 9.08 uur aan verweerder sub 2, is het bankbeslag abusievelijk toen niet tevens opgeheven.

2.13    Op 1 mei 2015 zijn de ten laste van klaagster gelegde bankbeslagen onder de [bank A] en op 13 mei 2015 bij de [bank B] alsnog opgeheven.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in een juridische procedure tegen klaagster gebruik te maken van vertrouwelijke informatie uit een arbitrale procedure van een bouwproject in [plaats B], waarbij het kantoor van verweerders ([naam advocatenkantoor]) klaagster destijds heeft bijgestaan. Daardoor is niet alleen sprake van schending van het beroepsgeheim door verweerders, maar is tevens sprake van belangenverstrengeling zodat het verweerders niet vrij stond om namens D. tegen klaagster te procederen. Ondanks diverse verzoeken daartoe namens klaagster, hebben verweerders zich niet aan de zaak van D. onttrokken;

b)    in het verzoekschrift van 18 februari 2015 tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klaagster ongefundeerde en feitelijk onjuiste stellingen te gebruiken om vrees van verduistering aan te tonen en daardoor beslag te kunnen leggen;

c)    en alleen ten aanzien van verweerder sub 2: ondanks de correcte betaling door klaagster op 25 maart 2015 niet tevens terstond de gelegde bankbeslagen op te heffen, waardoor klaagster schade heeft geleden.

4    VERWEER

In beide klachtzaken:

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerders erkennen dat hun kantoor klaagster in het verleden heeft bijgestaan in een arbitragezaak tegen een onderneming in [plaats B]. Volgens verweerders heeft klaagster ervoor gekozen om zich sinds het op 9 februari 2015 aangespannen kort geding tegen hun cliënte D. , te laten bijstaan door zijn gemachtigde; niet door iemand van [naam advocatenkantoor]. Verweerder sub 1 stond de wederpartij D. bij in het kort geding en in de daaropvolgende bodemprocedure die op 2015 namens D. tegen klaagster aanhangig is gemaakt. Verweerders wijzen erop dat verweerder sub 2 pas vanaf 1 april 2015, na het vertrek van verweerder sub 1 bij het kantoor, betrokken is geweest bij het dossier van D. en klaagster.

4.2    Verweerder sub 1 betwist gemotiveerd dat hij in de inleidende dagvaarding van 5 maart 2015 onder de randnummers 14 en 15  gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie over klaagster, informatie die bij hem kenbaar zou zijn uit de eerdere arbitragezaak namens klaagster. De enkele wetenschap dát klaagster een arbitragezaak heeft gevoerd, kan volgens hem ook niet als ‘vertrouwelijke informatie’ worden aangemerkt. Daarbij komt dat cliënte D. aan verweerder sub 1 heeft laten weten, zoals door hem in een overgelegde verklaring wordt bevestigd, dat klaagster met D. had gesproken over die arbitragezaak in [plaats B]. Ook overigens was die wetenschap al lang en breed publiekelijk bekend. Nu van enige relatie tussen de arbitragezaak van klaagster en het latere geschil van klaagster met D. geen sprake is, betwist verweerder sub 1, en voor zover nodig ook verweerder sub 2, dat sprake is van schending van hun beroepsgeheim of dat zij zich wegens belangenverstrengeling aan de zaak van D. tegen klaagster hadden moeten onttrekken.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder sub 1 - verweerder sub 2 is pas na 1 april 2015 bij het dossier betrokken - treft in deze geen tuchtrechtelijk verwijt, omdat hij in het verzoekschrift van 18 februari 2015 tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klaagster  krachtens de wet de vrees voor verduistering moest stellen en motiveren. Nu de voorzieningenrechter daarna het verzochte verlof heeft verleend, kan daaruit volgens verweerder sub 1 worden afgeleid dat de gestelde vrees voor verduistering kennelijk voldoende is gemotiveerd en dat geen sprake was van ongefundeerde aantijgingen aan het adres van klaagster. Verweerder sub 1 merkt nog op dat klaagster geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen die uitspraak.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder sub 2 stelt dat hem, na ontvangst van de fax van de gemachtigde van klaagster van 8 april 2015, is gebleken dat de betaling door klaagster op 27 maart 2015 is bijgeschreven op de derdengeldrekening van het kantoor. Zoals hij die dag meteen aan de gemachtigde van klaagster heeft laten weten, heeft hij de deurwaarder op diezelfde dag verzocht om alle beslagen onder klaagster op te heffen. Achteraf is echter gebleken dat de deurwaarder, zoals ook wordt bevestigd bij brief van 28 augustus 2015 aan verweerder sub 2, niet had begrepen dat niet alleen het beslag op het onroerend goed van klaagster, maar tevens de bankbeslagen ten laste van klaagster terstond opgeheven hadden moeten worden. Verweerder sub 2 stelt dat onder deze omstandigheden, terwijl hij bovendien telkens adequaat heeft gereageerd op correspondentie van de gemachtigde van klaagster over de beslagen, hem niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat bij de deurwaarder een misverstand is ontstaan, waardoor het bankbeslag ten laste van klaagster later dan wenselijk is opgeheven. Voorts stelt verweerder sub 2 dat klaagster door het tijdsverloop minimaal nadeel heeft ondervonden in de bedrijfsvoering, omdat slechts sprake was van een klein bedrag waarvoor beslag was gelegd op de betaalrekening van klaagster.

5    BEOORDELING

In beide klachtzaken:

5.1    Voorop wordt gesteld door de raad dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Tussen partijen is in geschil of verweerders door te handelen als zij hebben gedaan hun beroepsgeheim hebben geschonden  en of zij door op te treden voor hun huidige cliënte tegen klaagster, als oud-cliënte van het kantoor, een belangenconflict hebben doen ontstaan en zich niet aan de zaak te onttrekken (vgl. gedragsregel 7), hetgeen hen alsdan tuchtrechtelijk verweten kan worden.

5.3    De raad overweegt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot (vgl. gedragsregel 7 ). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 7 lid 5 óf indien beide partijen overeenkomstig gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

5.4    De raad stelt vast dat klaagster in het verleden cliënte bij het kantoor van verweerders is geweest. Nu van de situatie zoals omschreven in gedragsregel 7 lid 6 geen sprake is, dient de raad te beoordelen of is voldaan aan de in gedragsregel 7 lid 5 genoemde voorwaarden.

5.5    De eerste voorwaarde van gedragsregel 7 lid 5 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 7 lid 4 alleen kan afwijken, indien de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet betreffen dezelfde kwestie ten aanzien waarvan de voormalige cliënt werd bijgestaan door de advocaat, de aan die advocaat toevertrouwde belangen ook geen verband hielden met die kwestie en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is.

5.6    Naar het oordeel van de raad staat vast dat een kantoorgenoot van verweerders klaagster in het verleden heeft bijgestaan in een arbitragezaak. Dat die kwestie verband hield met de onderhavige kwestie is de raad niet gebleken, zodat geen sprake is van ‘dezelfde kwestie’ of van een ter zake doend verband tussen de aangelegenheid waarin een kantoorgenoot van verweerders voor klaagster heeft opgetreden en die waarin verweerders thans voor D. tegen klaagster optreden. Daarmee is aan de voorwaarde van gedragsregel 7 lid 5 sub 1 voldaan.

5.7    De tweede voorwaarde van gedragsregel 7 lid 5 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 7 lid 4 alleen kan afwijken, indien de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook afkomstig van zijn voormalige cliënt, dan wel zaaksgebonden informatie of informatie de persoon dan wel het bedrijf van de voormalige cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen de voormalige cliënt.  Voorwaarde 2 van lid 5 spreekt aldus van vertrouwelijke dan wel zaaksgebonden informatie die bovendien van belang kan zijn voor de zaak tegen de voormalige cliënt.

5.8    Dat verweerders zouden beschikken over enige al dan niet vertrouwelijke informatie van welke aard dan ook die van belang zou kunnen zijn geweest in de onderhavige zaak van klaagster en hun cliënte, kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerders, niet vaststellen. Verweerders hebben in dit kader betwist dat zij van hun kantoorgenoot hebben gehoord dat klaagster destijds door die kantoorgenoot werd bijgestaan in een arbitragezaak. De raad acht aannemelijk dat de informatie, zoals weergegeven onder randnummers 14 en 15 van de inleidende dagvaarding door verweerder sub 1, via D. zelf, zoals hij ook heeft verklaard, of anderszins, zoals ook is verklaard door het incassobureau, bij verweerders is terecht gekomen. Daarbij is de raad van oordeel dat de bewuste informatie, voor zover al via de kantoorgenoot bij verweerders terecht zou zijn gekomen, niet relevant was voor de onderhavige kwestie van klaagster jegens D. , nu aan die informatie geen enkel rechtsgevolg is verbonden. Nu niet is gebleken dat verweerders over dergelijke relevante informatie beschikten, is voldaan aan het bepaalde in gedragsregel 7 lid 5 sub 2.

5.9    Nu ook overigens op basis van de klachtbrief en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalig cliënt van het kantoor van verweerders, te weten van klaagster, is ook aan de derde voorwaarde van gedragsregel  7 lid 5 sub 3 voldaan.

5.10    Op grond van het vorenstaande concludeert de raad dat aan alle voorwaarden van gedragsregel 7 lid 5 is voldaan. Van bijzondere omstandigheden die aan het optreden van verweerders in de weg stonden, is niet gebleken. Daartoe heeft klaagster onvoldoende gesteld. Nu verweerders zich niet schuldig hebben gemaakt aan belangenverstrengeling of schending van hun geheimhoudingsplicht jegens klaagster, treft hen geen tuchtrechtelijk verwijt. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

5.11    De raad stelt voorop dat klaagster zich in dit klachtonderdeel beklaagt over het handelen van verweerders als advocaten van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn. De raad zal het optreden van verweerders derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.12    De raad is van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in  dit klachtonderdeel jegens verweerder sub 2, nu als onweersproken vast staat dat alleen verweerder sub 1 het verzoekschrift van 18 februari 2015 - waarover in dit onderdeel wordt geklaagd - heeft opgesteld.

5.13    Ten aanzien van verweerder sub 1 overweegt de raad als volgt. Naar het oordeel van de raad mocht èn moest verweerder sub 1 als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens D. in zijn verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag aanvoeren, zoals hij heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerder sub 1 de vrijheid die hem daarbij toekomt, heeft overschreden. De ‘vrees voor verduistering’ is immers een civielrechtelijke vereiste formaliteit en heeft niets te maken met een strafrechtelijke aantijging, zoals klaagster lijkt te betogen. Het was aan de civiele rechter om over het verzoek tot beslaglegging te oordelen, zoals dat ook is gebeurd en toegewezen. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen. Dat verweerder sub 1 de gestelde vrees voor verduistering door klaagster heeft verwoord op grond van via D. verkregen informatie, betekent nog niet dat die informatie evident onjuist is en dat nader onderzoek vereist was van verweerder sub 1. Daartoe heeft klaagster onvoldoende gesteld.

5.14    Op grond van vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt treft, zodat dit klachtonderdeel jegens hem ongegrond wordt geoordeeld.

In klachtzaak 16-197

Ad klachtonderdeel c)

5.15    Klaagster verwijt verweerder sub 2 dat het veel te lang heeft geduurd voordat hij de bankbeslagen ten laste van klaagster heeft opgeheven. Verweerder sub 2 heeft de gang van zaken gemotiveerd toegelicht en dit verwijt bestreden. 

5.16    De raad stelt voorop dat klaagster zich in dit klachtonderdeel beklaagt over het handelen van verweerder sub 2 als advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder sub 2 derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.17    Niet is gebleken dat verweerder door te handelen als hij heeft gedaan de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. De raad is niet gebleken dat verweerder sub 2 onzorgvuldig heeft gehandeld of dat sprake was van onwil van hem jegens klaagster. Door de onderlinge wisseling van advocaten per 1 april 2015 tussen verweerders en gelet op het feit dat verweerder sub 2 kennelijk wel terstond na het verzoek daartoe van de gemachtigde van klaagster de deurwaarder de opdracht heeft gegeven om alle beslagen op te heffen, is naar het oordeel van de raad in dit geval sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Dat door het handelen van verweerder sub 2 de bedrijfsvoering van klaagster dusdanig is verstoord en onnodig of onevenredig is geschaad, is de raad niet gebleken. Uit het dossier blijkt immers dat bij de [bank B] voor een relatief klein bedrag van € 4.160,15 beslag is gelegd op de bankrekening van klaagster, dat het tegoed alleen voor dat bedrag was geblokkeerd zodat klaagster over het  meerdere tegoed op die betaalrekening gewoon kon beschikken. Nu verweerder sub 2 van zijn handelen als hiervoor geschetst geen verwijt kan worden gemaakt, is ook dit klachtonderdeel ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

In klachtzaak 16-196:

-    verklaart de klacht in klachtonderdelen a) en b) ongegrond.

In klachtzaak 16-197:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

-    verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, M.A. Pasma, N.H.M. Poort, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2016.

Griffier                                                                    Voorzitter