ECLI:NL:TADRARL:2016:190 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-590

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:190
Datum uitspraak: 26-08-2016
Datum publicatie: 23-11-2016
Zaaknummer(s): 16-590
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter oordeelt dat advocaat van klager in echtscheidingsprocedure op deskundige en voortvarende wijze voldoende kwaliteit heeft geleverd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 augustus 2016

in de zaak 16-590

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland van 20 juni 2016 met kenmerk 2016 KNN014, door de raad ontvangen op 21 juni 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft klager van 30 juni 2011 tot en met 12 januari 2013 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Op 4 juli 2011 heeft verweerster de opdracht schriftelijk bevestigd.

1.2    Bij brief van 13 januari 2013 heeft klager zijn opdracht bij verweerster ingetrokken en haar verzocht het dossier over te dragen aan zijn opvolgend advocaat, mr. O., advocaat te M. Tevens heeft klager in die brief aan verweerster gevraagd of zij haar nota aan hem wil maximeren tot € 10.000,- en zij het meerdere aan hem terugstort.

1.3    Op deze brief heeft verweerster op 17 januari 2013 inhoudelijk gereageerd. Daarbij heeft zij tevens aangegeven conform de afspraken te hebben gedeclareerd en niet van plan te zijn gelden aan klager terug te storten.

1.4    Op 12 april 2013 heeft de opvolgend advocaat van klager het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank [naam A], zittingsplaats [plaats A], de echtscheiding uitgesproken en de inhoud van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant van juli 2013 daarin opgenomen.

1.5    Klager heeft de laatste twee declaraties van 21 december 2012 ad € 1.831,55 en van 25 januari 2013 ad € 1.389,70 onbetaald gelaten. Op 10 juni 2013 is klager door het kantoor van verweerster in gebreke gesteld en gesommeerd te betalen. Bij gebreke van betaling is klager op 25 november 2014 door het kantoor van verweerster gedagvaard.

1.6    Bij vonnis van 30 september 2015 van de rechtbank [naam B], zittingsplaats [plaats B], heeft de kantonrechter de vordering tot betaling van de facturen afgewezen evenals de vordering in reconventie van klager. Beide partijen hebben in het vonnis berust.

1.7    In genoemd vonnis heeft de kantonrechter onder meer overwogen:

“4.8.6    Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [naam advocatenkantoor] ten minste ten aanzien van een drietal onderdelen, die in het kader van de beantwoording van de vraag of de aangeboden en tot dan toe door [klager] betaalde partneralimentatie in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven, van essentieel belang zijn niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwame advocaat mag worden verwacht. “ (afkortingen-voorzitter)

1.8    Bij brief van 18 januari 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    traag en niet adequaat in het belang van klager te handelen;

b)    ondeskundig te zijn;

c)    slecht bereikbaar was, slordig werkte en desinteresse toonde.

2.2    Volgens klager heeft verweerster hierdoor niet partijdig, niet deskundig en niet integer gehandeld. Door het indienen van deze klacht beoogt klager recidive te voorkomen en verzoekt hij financiële compensatie voor de door hem geleden emotionele schade ten bedrage van € 4.000,-.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij traag en niet adequaat in zijn belang heeft gehandeld omdat:

a.    zij ondanks zijn herhaald verzoek om het echtscheidingsverzoek in te dienen dat maar niet deed. Verweerster stuurde steeds weer aan op mediation en overleg met de wederpartij, terwijl zij wist dat tijdens een eerdere langdurige mediation de wederpartij niet bereid was te schikken of te overleggen;

b.    voornamelijk klager zelf het eerste concept-convenant heeft geschreven op basis van een concept opgesteld door mediators, terwijl verweerster dat had moeten doen;

c.    verweerster in een veel te laat stadium, pas op 11 december 2012, een eerste alimentatieberekening heeft opgesteld;

d.    de opvolgend advocaat van klager heeft laten zien dat verweerster onvoldoende doortastend en actief was. De opvolgend advocaat heeft deze complexe echtscheiding immers binnen vijf maanden geheel geregeld.

4.2    Verweerster betwist dat zij traag en inadequaat heeft gehandeld.  Zij voert daartoe aan dat:

ad a.    vanaf het verstrekken van de opdracht in juni 2011 veelvuldig schriftelijk en mondeling overleg is geweest met klager en zijn accountant met de intentie om juist in overleg met de advocaat en advocaat van de wederpartij overeenstemming te bereiken over de gevolgen van de echtscheiding en de alimentatieverplichting van klager. Eerst in  september 2012 werd duidelijk dat dit minnelijk overleg niet tot een definitieve oplossing zou leiden met de wederpartij. Per e-mail van 20 september 2012 heeft klager verweerster verzocht om na haar vakantie het door klager aangevulde concept finaal te maken en naar de rechtbank te sturen. Na haar vakantie heeft verweerster zoals afgesproken een concept-verzoekschrift opgesteld en aan klager voorgelegd. Daarop heeft klager per e-mail van klager van 7 oktober 2012 aan verweerster laten weten dat hij er nog even over wilde nadenken, maar dat het hem ook veel waard was om er snel een einde aan te breien, en heeft verzocht om telefonisch overleg. Uiteindelijk is het verzoekschrift bij brief van 11 december 2012 aan de rechtbank verzonden, met bijgevoegd twee alimentatieberekeningen. Volgens verweerster heeft zij aldus zorgvuldig gehandeld;

ad b.    het convenant het resultaat is van het overleg en door de accountants is opgesteld. Dat klager daarin op eigen initiatief wijzigingen heeft aangebracht, betreft verweerster niet;

ad c.    partijen dat uitdrukkelijk zijn overeengekomen zoals blijkt uit de opdrachtbevestiging van 4 juli 2011 waarin is opgenomen:

“Wij schatten in dat de alimentatie van € 8.500,- niet een onredelijk hoge alimentatie is. Echter we spraken af dat ik nog geen alimentatieberekening zou maken.”

ad d.    het korte tijdsbestek waarin de echtscheiding uiteindelijk door de opvolgend advocaat is geregeld, te verklaren valt doordat verweerster al veel werkzaamheden had verricht waardoor de kwestie voor afwikkeling gereed lag. Daarbij merkt verweerster nog op dat de opvolgend advocaat ook eerst nog een minnelijke regeling heeft beproefd.

4.3    De voorzitter stelt voorop dient dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.4    Tot die professionele standaard behoort het overleggen met de cliënt over de te volgen strategie en het informeren van de cliënt over de voor- en nadelen daarvan. Tevens wordt van een advocaat verwacht met een zekere voortvarendheid de belangen van de cliënt te behartigen.

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter kan op basis van de door verweerster overgelegde stukken niet worden vastgesteld dat zij klager niet naar behoren heeft bijgestaan in zijn echtscheidingsprocedure. Daartoe overweegt de voorzitter als volgt.

4.6    Bij gebreke van stukken van klager, en de betwisting van dat standpunt door verweerster, kan de voorzitter niet vaststellen dat hij verweerster eerder dan op 20 september 2012 zou hebben verzocht om een procedure aanhangig te maken. Zoals van een advocaat verwacht mag worden, heeft verweerster aanvankelijk gepoogd om het geschil in onderling overleg met de wederpartij te regelen. Indien klager het met die strategie niet eens was geweest, had hij verweerster daarover toen of in latere instantie moeten benaderen. Dat hij dat heeft gedaan, is de voorzitter niet gebleken.

4.7    Blijkens de opdrachtbevestiging van 4 juli 2011 is tussen verweerster en klager afgesproken dat verweerster aanvankelijk geen alimentatieberekeningen zou maken omdat de noodzaak daartoe op dat moment kennelijk ontbrak. Nadat in september 2012 was gebleken dat een minnelijke regeling met de wederpartij niet zou lukken, heeft verweerster, kort na het verzoek van klager daartoe op 20 september 2012, een concept-verweerschrift aan hem toegezonden. Het tijdsverloop daarna, omdat klager toch eerst nog wilde nadenken en overleggen zoals blijkt uit zijn mail van 7 oktober 2012 aan verweerster, en pas in december 2012 zijn toestemming heeft gegeven om het verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen, kan verweerster niet worden aangerekend. Bij dat verzoekschrift heeft verweerster twee alimentatieberekeningen gevoegd, zoals van een advocaat in familierechtzaken verwacht mag worden.

4.8    Het verdere verwijt van klager dat hij voornamelijk zelf het eerste concept-convenant heeft geschreven kan de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Ook overigens merkt de voorzitter op dat het advocaat en cliënt vrij staat om afspraken te maken over stukken die - onder eindverantwoordelijkheid van de advocaat - door de cliënt worden gemaakt.

4.9    De voorzitter verwerpt het verwijt van klager jegens verweerster dat het de opvolgend advocaat is gelukt om binnen vijf maanden de echtscheiding te regelen. Dat in de procedures niet altijd direct en/of geheel tot het door klager gewenste resultaat is gekomen, betekent niet dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Verweerster heeft zich voor klager ingespannen op een wijze die van haar als advocaat verwacht mocht worden. Feiten of omstandigheden die tot een andere conclusie leiden zijn niet gesteld of gebleken. Het gegeven dat de opvolgend advocaat binnen vijf maanden nadat verweerster haar werkzaamheden voor klager had beëindigd de echtscheiding heeft geregeld, doet hieraan niets af. Niet uit te sluiten is immers dat de veranderde omstandigheden aan de zijde van klager, waaronder het feit dat hij per 1 juli 2013 met pensioen zou gaan maar daarna toch nog inkomsten zou generen,  en wellicht een veranderde opstelling van de wederpartij van klager hieraan hebben bijgedragen.

4.10    Op grond van het vorenstaande, in onderling verband bezien, is de voorzitter van oordeel dat verweerster heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt en dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.11    In dit klachtonderdeel wordt verweerster verweten dat zij ondeskundig heeft gehandeld omdat zij de alimentatieberekeningen niet volledig en niet juist heeft opgesteld. Dat geldt volgens klager voor de hoogte van de alimentatie maar ook voor het feit dat verweerster geen behoefteberekening en jusvergelijking heeft gemaakt. Ter onderbouwing van dit verwijt verwijst klager naar het vonnis van de kantonrechter van 30 september 2015 en naar de berekeningen van een fiscaal medewerkster van accountantskantoor [naam] te [plaats] van 18 december 2012. Uit die laatste berekening bleek volgens klager dat een partneralimentatie van € 7.173,- respectievelijk € 5.089,- per maand (na aftrek eenmalige inkomsten) redelijk zou zijn in tegenstelling tot het door verweerster berekende bedrag van € 14.114,- per maand. Ook de overgelegde berekeningen van de opvolgend advocaat van klager bevestigen zijn verwijt, aldus klager. Als klager de berekeningen van verweerster had gevolgd, die bovendien niet bestonden ten tijde van de echtscheidingsprocedure en daarin geen rol hebben gespeeld, dan had klager grote financiële schade geleden.

4.12    Verweerster verwijst - opnieuw- naar de in de opdrachtbevestiging met klager gemaakte afspraken over het niet maken van alimentatieberekeningen. De bij de brief van 11 december 2012 gevoegde draagkrachtberekeningen waren volgens haar niet bedoeld om in het geding te worden gebracht of daarin een rol te spelen, maar waren slechts bedoeld ter controle van de tussen de accountants van partijen opgestelde berekeningen. Zodoende heeft verweerster, zoals een behoorlijk advocaat betaamt, meerdere scenario’s voorgerekend op basis van verschillende uitgangspunten. Dat zij volgens de beoordeling van de kantonrechter zou zijn tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis wordt door verweerster gemotiveerd bestreden. Uit kostenoogpunt is afgezien van hoger beroep tegen dat onjuiste vonnis, maar daarmee is nog niet vast komen te staan dat verweerster terzake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voorts betwist verweerster dat haar berekeningen niet juist zouden zijn geweest. Dat blijkt niet uit de genoemde stukken. De opvolgend advocaat heeft in het echtscheidingsconvenant eenzelfde bedrag aan partneralimentatie berekend als verweerster had berekend, immers tot 1 maart 2013 of 1 juli 2013 een bedrag van € 7.000,- per maand. Omdat verweerster niet heeft beschikt over de financiële informatie van klager ná 1 juli 2013, heeft zij over die periode geen alimentatieberekening kunnen maken. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden had de berekende alimentatie volgens haar uit kunnen komen op een lager bedrag dan het door klager beoogde bedrag van € 7.000,- per maand. Verweerster erkent dat zij de berekeningen iets scherper had kunnen maken, maar dat dit niet tot een praktisch nadelig gevolg voor klager heeft geleid.

4.13    De voorzitter stelt voorop dat in het belang van een goede rechtsbedeling de advocaat zorg draagt voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep deskundig en kan hij beschikken over voldoende kennis en vaardigheden. De voorzitter zal beoordelen of verweerster voldoende deskundig is geweest in haar advisering naar klager.

4.14    Op grond van de stukken en de stellingen van partijen over en weer is de voorzitter van oordeel dat verweerster voldoende deskundig heeft gehandeld jegens klager. Daarin volgt de voorzitter het andersluidende oordeel van de kantonrechter niet.  Verweerster heeft immers toegelicht waarom zij heeft gehandeld zoals door haar gedaan. Gebleken is dat zij meerdere berekeningen heeft gemaakt (waarvan zij toegeeft dat die ‘scherper’ hadden gekund), maar die berekeningen waren niet zozeer voor een procedure bedoeld als wel voor een check van wat partijen zelf als partneralimentatie hadden afgesproken, namelijk € 7.000,- per maand. Dat bedrag is uiteindelijk ook in het eindconvenant van de opvolgende advocaat opgenomen. Hieruit volgt dat klager geen enkel nadeel heeft geleden. Klager geeft ook zelf aan dat zijn financiële nadeel groter had kunnen zijn geweest. Voor het overige is de voorzitter van oordeel dat klager zijn verwijten over de gestelde ondeskundigheid van verweerster onvoldoende met feiten heeft onderbouwd. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

4.15    Het verwijt dat verweerster slecht bereikbaar was, slordig werkte en desinteresse toonde, is naar het oordeel van de voorzitter, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vast te stellen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster aan klager voldoende service gegeven door ook aan de randen van haar werkdagen telefonisch met klager te overleggen. Nu geen correspondentie is overgelegd waaruit van genoemde klachten over verweerster blijkt, is de voorzitter van oordeel dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 26 augustus 2016.

griffier                                                                                   voorzitter