ECLI:NL:TADRARL:2016:182 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-803

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:182
Datum uitspraak: 18-10-2016
Datum publicatie: 30-11-2016
Zaaknummer(s): 16-803
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet gewezen heeft op de nadelige gevolgen van het wijzigen van een echtscheidingsconvenant. Die wijziging vond plaats in 2011. Klaagster heeft in 2016 hierover geklaagd. De termijn van drie jaren waarbinnen op grond van artikel 46g lid 1  Advocatenwet geklaagd moet worden, is overschreden. Gebleken is dat klaagster zich op 16 december 2014 realiseerde wat de gevolgen waren van de wijziging van het convenant. De klacht is op 13 januari 2016 ingediend. Daarmee is ook de termijn van één jaar van artikel 46 g lid 2 overschreden. De klacht is niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 oktober 2016

in de zaak 16-803

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 23 augustus 2016 met kenmerk 2016 KNN012 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, door de raad ontvangen op 24 augustus 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is in 2009 van echt gescheiden. In het kader daarvan is een echtscheidingsconvenant opgemaakt. Klaagster werd in die procedure bijgestaan door mr. O.

1.2    In december 2011 is het convenant gewijzigd en is daaraan een addendum toegevoegd, opgesteld door verweerder. Blijkens een e-mailbericht van 7 december 2011 heeft klaagster nadat zij met een derde overleg had gepleegd, ingestemd met het addendum.

1.3    Bij brief van 13 januari 2016 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klaagster niet te wijzen op de nadelige gevolgen van de wijziging van het echtscheidingsconvenant. Hij heeft klaagsters belangen daarbij onvoldoende in aanmerking genomen;

b)    dat hij in strijd met de waarheid in de considerans van het addendum heeft opgenomen dat de wijzigingen in het convenant besproken waren en dat het addendum in aanwezigheid van verweerder getekend is.

3    BEOORDELING

3.1    In artikel 46g lid 1, a Advocatenwet is bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van 3 jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In artikel 46g lid 2 Advocatenwet is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

3.2    Naar het oordeel van de voorzitter is de klacht niet ontvankelijk. Het addendum bij het echtscheidingsconvenant is in 2011 getekend. Het handelen van verweerder vond derhalve plaats in 2011, terwijl de klacht eerst in januari 2016 is ingediend. Daarmee is de in genoemde termijn van drie jaren ruim overschreden en is de klacht derhalve te laat ingediend.

Er is ook geen sprake van een situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet. Uit de brief van klaagsters advocaat van 16 december 2014 moet worden afgeleid dat klaagster zich in ieder geval op dat moment de gevolgen van de wijziging van het convenant realiseerde. Zij had toen nog een jaar om de klacht in te dienen. Zij heeft daar echter tot 13 januari 2016 mee gewacht. De termijn van één jaar was daarmee eveneens overschreden.

3.3    Voor zover klaagster heeft gesteld dat de termijnoverschrijding haar niet aan te rekenen is omdat zij psychisch leed onder de gevolgen van de echtscheiding is de voorzitter van oordeel dat klaagster dit onvoldoende heeft onderbouwd.

Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier op 19 oktober 2016.

griffier                                               voorzitter