ECLI:NL:TADRARL:2016:173 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-449

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:173
Datum uitspraak: 25-07-2016
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 16-449
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over handelen  eigen advocaat. Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 juli 2016

in de zaak 16-449

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 10 mei 2016 met kenmerk 51/15/093, door de raad ontvangen op 11 mei 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 17 december 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster.

1.3    Klager is dirigent/organist en is met vergunning van het UWV op grond van bedrijfseconomische redenen ontslagen. Klager heeft een rechtsbijstandverzekering bij [naam verzekeraar] en heeft zich tot [naam verzekeraar] gewend voor rechtshulp. Mr. B., jurist bij [naam verzekeraar], heeft klager bijgestaan en geoordeeld dat er geen redelijke kans van slagen was om in een gerechtelijke procedure op basis van de toenmalige regelgeving omtrent kennelijk onredelijk ontslag (artikel 7:681 BW) een vergoeding te verkrijgen. De kosten voor een te voeren procedure ter zake van kennelijk onredelijk ontslag worden niet vergoed. Vervolgens is verweerster door [naam verzekeraar] aangewezen om een second opinion te verstrekken over de vraag of een kennelijk onredelijk ontslagprocedure een redelijke kans van slagen zou hebben. Verweerster was van oordeel dat die redelijke kans er niet was.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster bevooroordeeld was en niet de belangen van klager heeft behartigd maar zich voor het karretje van [naam verzekeraar] heeft laten spannen (klager noemt enkele voorbeelden waaruit dat zou blijken). Zij heeft de handelwijze van de rechtshulpverleners van [naam verzekeraar] vergoelijkt. Verweerster had alle informatie om met goed gevolg een procedure ter zake van kennelijk onredelijk ontslag te kunnen voeren.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de beoordeling van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat verweerster door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager is benaderd voor een second opinion met de opdracht om de stelling van mr. B., jurist bij [naam verzekeraar], inhoudende dat er geen redelijke kans van slagen was om in een gerechtelijke procedure op basis van de toenmalige regelgeving omtrent kennelijk onredelijk ontslag (artikel 7:681 BW) een vergoeding te verkrijgen, te beoordelen. De voorzitter overweegt dat beoordeeld moet worden of verweerster, gelet op de omvang van de opdracht, heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Daarbij overweegt de voorzitter dat uit de brief van verweerster van 18 september 2015 aan klager blijkt dat  zij gemotiveerd commentaar heeft gegeven op het oordeel van mr. B. Haar oordeel is gebaseerd op de wettelijke bepalingen en in de rechtspraak van de Hoge Raad nader ingevulde maatstaven. In genoemde brief aan klager betrekt zij daarbij tevens alle relevante feiten van klagers zaak. Dat zij vervolgens het standpunt van mr. B. onderschrijft kan haar niet verweten worden Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster voldaan aan de kern van haar opdracht en gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Van bevooroordeeldheid dan wel het niet op de juiste wijze behartigen van de belangen van klager is geen sprake. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

4.2    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 25 juli 2016.

griffier                                  voorzitter