ECLI:NL:TADRARL:2016:171 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-045

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:171
Datum uitspraak: 22-07-2016
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 16-045
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder mocht een verzoekschrift strekkende tot vaststelling van kinderalimentatie bij de rechtbank ndienen zonder eerst te pogen tot een minnelijjke regeling te komen. en zobnder voorafgaande aankondiging van indiening aan klager. De raad heeft verweerder gevolgd waar hij stelt dat in beginsel de alimentatie wordt vastgesteld per de datum van indiening van het verzoekschrift. zodat spoedige indiening geboden was. Bovendien mocht verweerder afgaan op de stelling van zijn cliënte dat klager al geruime tijd geen alimntatie meer betaalde. Van onjuiste informatie aan de rechtbank is niet gebleken. Klacht ongegrond.

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 juli 2016

in de zaak 16-045

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 januari 2015 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 januari 2016 met kenmerk RvT 15-0042/TRC/ml, door de raad ontvangen op 18 januari 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft de ex-vriendin van klager bijgestaan in een kinderalimentatiekwestie. Klager had gedurende geruime tijd vrijwillig bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van zijn zoon. Bij brief van 20 februari 2014 heeft klager een kopie van een verzoekschrift d.d. 20 februari 2014 ontvangen, dat al bij de rechtbank was ingediend en waarin vaststelling van kinderalimentatie werd gevraagd. Klager heeft vooraf geen bericht gekregen dat een dergelijk verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie zou worden ingediend bij de rechtbank. Evenmin is klager uitgenodigd de benodigde financiële gegevens te verstrekken om tot vaststelling te komen.

2.2    Door de rechtbank is de kinderalimentatie uiteindelijk vastgesteld op € 25,- per maand.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder geen minnelijke regeling heeft nagestreefd;

b)    verweerder onnodig - gelet op de kosten-baten - een procedure is gestart;

c)    verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd.

Ter toelichting heeft klager aangevoerd dat het de cliënte van verweerder bekend was dat het inkomen van klager lager was geworden als gevolg van verslechterde economische omstandigheden in de bouwsector en als gevolg van klagers gezondheid  en daarmee samenhangende arbeidsongeschiktheid. Het resultaat van de procedure is dat klager de minimale alimentatie van € 25,00 per maand dient te betalen. De kosten van rechtsbijstand en van de procedure vallen klager extra zwaar en hadden voorkomen kunnen worden als verweerder klager om financiële gegevens had gevraagd of een voorstel had gedaan.

Bovendien heeft verweerder de rechtbank onjuist ingelicht. De opgegeven bedragen van zorgtoeslag 2011 en 2012 komen niet overeen met het verzamelinkomen over dezelfde jaren. Dat verzamelinkomen moet hoger zijn en dat duidt erop dat de cliënte van verweerder een fiscale partner heeft. Daarover wordt door verweerder echter niets vermeld. Zij woont al jaren samen met haar verloofde, die een aanzienlijk inkomen heeft. De samenwoning was bij verweerder bekend. Ook het feit dat de cliënte van verweerder niet op toevoegingsbasis procedeerde wijst op een hoger inkomen.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder voert aan dat hij, namens zijn cliënte, klager wel degelijk heeft aangeschreven met als doel te komen tot onderling overleg. Dat zou ook blijken uit zijn brief van 20 februari 2014 waarin hij onder meer schrijft dat zijn cliënte bereid is om in onderling overleg tot het vaststellen van kinderalimentatie te komen. Deze brief leidde niet tot alimentatiebetaling noch tot informatie van klager over zijn draagkracht.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Het namens klager ingediende verweerschrift was niet voorzien van informatie op basis waarvan zijn draagkracht kon worden bepaald. De advocaat van klager heeft tot aan de mondelinge behandeling van het verzoekschrift geen pogingen gedaan om tot een minnelijke regeling te komen. Bovendien nodigde de inhoud van het verweerschrift ook niet uit tot minnelijk overleg,

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Verweerder mocht afgaan op de informatie van zijn cliënte, die er op neer kwam dat verweerder geen alimentatie betaalde, ook niet na herhaald aandringen, terwijl hij daartoe wel in staat moest worden gewacht.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a en b)

5.2    Vanwege de samenhang tussen deze beide klachtonderdelen zal de raad deze gezamenlijk behandelen. De vraag is aan de orde of een procedure noodzakelijk was of dat verweerder eerst de mogelijkheid had moeten bieden om in onderling overleg tot een regeling te komen. Vaststaat dat verweerder zonder voorafgaande aankondiging tot het indienen van een verzoekschrift d.d. 20 februari 2014 is overgegaan en dat bij brief van dezelfde datum aan klager heeft meegedeeld.  Verweerder heeft aangevoerd dat hij dat heeft gedaan omdat zijn cliënte hem had meegedeeld dat klager al enige tijd geen alimentatie meer betaalde en ook niet meer wilde betalen. Bovendien speelde daarbij een rol dat de rechtbank over het algemeen de alimentatieverplichting laat ingaan per de datum van indiening van het verzoekschrift en niet per de datum van uitspraak. De raad acht het derhalve niet onbegrijpelijk dat verweerder niet eerst de gelegenheid heeft geboden aan klager om financiële gegevens te verstrekken met het doel een minnelijke regeling te bereiken, hoewel dat wel de voorkeur had verdiend. De handelwijze van verweerder is in de geschetste omstandigheden dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    De raad stelt vast dat het  gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager, die - volgens vaste rechtspraak - een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; zo mag de advocaat onder meer geen feiten poneren waarvan hij weet dat die onjuist zijn. In dit geval had de cliënte van verweerder hem laten weten dat klager al enige tijd geen alimentatie betaalde en niet zou gaan betalen. Op die informatie mocht verweerder afgaan. De raad ziet in hetgeen verder is aangevoerd (zoals de gestelde slechte  gezondheidstoestand van klager, waarvan niet gebleken is dat verweerder daarmee bekend was, dan wel het inkomen van de partner, waarover klager in de procedure bij de rechtbank niets heeft gesteld, terwijl klager het nu juist daar naar voren had moeten brengen) geen grond voor het oordeel dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd.  Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond;

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, M.L.C.M. van Kalmthout, W.H. Kesler, H.J.P. Robers, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2016.

Griffier                                                    Voorzitter