ECLI:NL:TADRARL:2016:170 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-036

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:170
Datum uitspraak: 22-07-2016
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 16-036
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft de inhoud van een telefoongesprek met klager (advocaat van de wederpartij van de de cliënt van verweerder) aan deze schriftelijk bevestigd, terwijl klager stelt dat vertrouwelijkheid in dat telefoongesprek was gegarandeerd. Dat is echter niet komen vast te staan.  Partijen verschillen van mening over de inhoud van het telefoongesprek. Verweerder heeft in zijn brief een opmerking van klager bevestigd, die deze ontkent te hebben gemaakt, maar die verweerder, naar het oordeel van de raad,  niet had mogen vastleggen ook als zou vaststaan dat klager die opmerking wel had gemaakt, omdat klager erop mocht vertrouwen dat een dergelike opmerking niet zou worden vastgelegd nu die brief rechtstreeks aan de cliënt van klager is gezonden. Verweerder heeft klager beschuldigd van "leugens en bedrog". Deze uitlatingen zijn in de context van de zaak onnodig grievend. Klacht deels gegrond. Kostenveroordeling t.g.v. NOvA en vergoeding griffierecht en reiskosten.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 22 juli 2016

in de zaak 16-036

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 januari 2016  heeft klager zich bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 januari 2016 met kenmerk 2015 KNN012, door de raad ontvangen op 15 januari 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 mei 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft een maatschap van registeraccountants en belastingadviseurs bijgestaan in een geschil over de beëindiging van het dienstverband met een werknemer.

2.2    Op 30 januari 2014 heeft verweerder namens zijn cliënte een ontbindingsverzoek bij de rechtbank [naam] ingediend. Bij brief van 31 januari 2014 heeft verweerder aan klager een brief gezonden met een concept-vaststellingsovereenkomst.

2.3    Op 5 februari 2014 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarbij klager aangaf de werknemer bij te staan.

2.4    Op 6 februari 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de cliënte van verweerder en de cliënt van klager. Bij brief van 6 februari 2014 (aangetekend en per gewone post verzonden) aan de cliënt van klager, heeft verweerder bevestigd dat de cliënt van klager/werknemer ontheven is van zijn verplichting tot het verrichten van werkzaamheden. Deze brief is in kopie per email aan klager gezonden.

2.5    Klager heeft daarop eveneens per email d.d. 6 februari 2014 aan verweerder -met kopie aan de cliënte van verweerder- laten weten de door verweerder geschetste gang van zaken van de hand te wijzen. Vervolgens hebben klager en verweerder op 7 februari 2014 nog nader gecorrespondeerd.

2.6    Klager heeft op 14 februari 2014, namens zijn cliënt, een verweerschrift ingediend. Mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden op 18 februari en 10 maart 2014, waarna de arbeidsovereenkomst bij beschikking van de kantonrechter van 25 maart 2014 is ontbonden per 1 april 2014 onder toekenning van een vergoeding van € 33.000,00 aan de cliënt van klager.

2.7    Op 26 januari 2015 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van een door de cliënt van klager aanhangig gemaakte voorlopige voorzieningsprocedure met betrekking tot het concurrentiebeding.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder zich in zijn correspondentie van 6 februari 2014 rechtstreeks tot de cliënt van klager heeft gewend en in zijn brief niet de vertrouwelijkheid in acht heeft genomen die bij het begin van het telefoongesprek was toegezegd; de klachtomschrijving is ter zitting van de raad in deze zin aangepast;

b)    verweerder in zijn correspondentie van 6 februari 2014 een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en de mededelingen van klager aan verweerder in de bespreking van 5 februari 2014 onjuist heeft weergegeven;

c)    verweerder in zijn brief van 7 februari 2014 aan klager heeft geschreven:

-    “Klaarblijkelijk ziet u noodzaak om u te verlagen tot leugens en bedrog”

“Ik heb al aangegeven dat in de ruim 17 jaar dat ik in de advocatuur werkzaam ben, niet eerder heb meegemaakt dat een wederpartij zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog en leugenachtigheid.”

  d)    verweerder bij brief van 23 januari 2015 de correspondentie met beledigingen en onnodig grievende uitlatingen heeft ingebracht in de voorlopige voorzieningsprocedure zonder dat dat de zaak diende en zonder deze aan klager te doen toekomen.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Toen de brief van 31 januari 2014 aan de cliënt van klager werd verstuurd was de bemoeienis van klager met deze zaak nog niet bekend, terwijl de brief van 6 februari 2014 een aanzegging met rechtsgevolg was, die fatsoenshalve in kopie naar klager is gestuurd. Verweerder ontkent dat hij vertrouwelijkheid heeft gegarandeerd.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder heeft in  zijn brief van 6 februari 2014 geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven en evenmin onjuiste mededelingen gedaan over hetgeen klager in het  telefoongesprek van 5 februari 2014 heeft gezegd tegen verweerder. De inhoud van de litigieuze brief geeft correct weer hetgeen in het onderhoud van 5 februari 2014 is besproken.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    De inhoud van de brief van 7 februari 2014 van verweerder in reactie op mailcorrespondentie van klager is ferm, maar was noodzakelijk ter weerlegging van evidente onjuistheden.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Voor zover de in de voorlopige voorzieningsprocedure ingebrachte correspondentie niet volledig aan klager is gezonden, betreft het de eerdere processtukken uit de ontbindingsprocedure en correspondentie tussen klager en verweerder in het kader van de procedure. Omdat klager al in het bezit was van die stukken, is volstaan met verwijzing daarnaar.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Beoordeeld moet worden of verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Ter discussie staat de inhoud van de brief van 6 februari 2014 van verweerder die rechtstreeks aan de cliënt van klager is gezonden waarin volgens klager het telefoongesprek van 5 februari 2014 tussen klager en verweerder onjuist is weergegeven. Klager stelt dat in de brief de toegezegde vertrouwelijkheid is geschonden. De raad overweegt hieromtrent dat partijen ernstig van mening verschillen over wat wel en niet is besproken en wie wat heeft gezegd. De raad kan aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting besproken is, de inhoud van het telefoongesprek niet vaststellen. Derhalve is niet komen vast te staan of daadwerkelijk vertrouwelijkheid is gegarandeerd.

5.3    Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder, ook als de vertrouwelijkheid niet is gegarandeerd, de litigieuze uitlatingen in zijn brief van 6 februari 2014 aan de cliënt van klager mocht doen, waarin staat :

”Uw raadsman heeft….enkel aangegeven dat met de toekenning van een jaarsalaris u wellicht viel te overtuigen om akkoord te gaan met een beëindiging van het dienstverband.”

De raad overweegt dat, ook al staat de exacte inhoud van het telefoongesprek niet vast, klager erop mocht vertrouwen dat verweerder een dergelijke opmerking, ook als die juist zou zijn, niet zonder meer zou vastleggen in een brief die rechtstreeks aan de cliënt van klager is gestuurd. Dat betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet, temeer nu gebleken is dat het telefoongesprek een meer oriënterend karakter had. De raad acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarmee wordt tenminste de indruk gewekt dat verweerder poogt een wig te drijven tussen de advocaat en diens cliënt. Dat behoort een behoorlijk advocaat niet te doen. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Partijen verschillen van mening over hetgeen in het telefoongesprek van 5 februari 2014 tussen klager en verweerder is besproken. De raad kan dan ook niet vaststellen of verweerder onjuiste mededelingen heeft gedaan dan wel een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven in zijn brief van 6 februari 2014.  Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdelen c en d)

5.5    Allereerst stelt de raad vast dat het in dezen gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, dan wel feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.6    Nu beide klachtonderdelen betrekking hebben op vermeend onnodig grievende uitlatingen die in een brief zijn vastgelegd en die ook aan de rechter zijn kenbaar gemaakt, zal de raad deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. De termen ‘leugens en bedrog’ waartoe klager zich zou hebben ‘verlaagd’ zijn, naar het oordeel van de raad, in deze context, onnodig grievend. Het past een advocaat niet jegens een andere rechtshulpverlener dergelijke ernstige beschuldigingen te uiten zonder dat aangetoond kan worden dat daarvan daadwerkelijk sprake is. Immers op grond van de stukken kunnen de gebruikte bewoordingen en uitlatingen niet worden vastgesteld omdat partijen van mening verschillen. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het klachtwaardige handelen heeft plaatsgevonden, acht de raad onderstaande maatregel passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder  overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, c en d gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, M.L.C.M. van Kalmthout, W.H. Kesler, H.J.P. Robers, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2016.

Griffier                                                                 Voorzitter