ECLI:NL:TADRARL:2016:169 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-562

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:169
Datum uitspraak: 13-07-2016
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 16-562
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek t.a.v. de voorzitter naar aanleiding van verzoek om aanhouding van de behandeling van klachtzaken. Geweigerde uitstel geeft geen bljk van vooringenomenheid van de voorzitter. Wrakingsverzoek afgewezen.

Beslissing van de wrakingskamer van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 juli 2016

in de zaak 16-562

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen

de raad van discipline in zijn samenstelling van de zitting van 17 juni 2016

[verweerders 1 tot en met 7]

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Tegen verzoeker zijn verschillende klachten ingediend. De behandeling van deze zaken zou plaatsvinden op 17 juni 2016 in het gerechtsgebouw te Zwolle. Het betreft de navolgende klachtzaken:

-   16-367

-   16-368   

-   16-417

-   16-484

-   16-261

-   16-262

1.2    Voorafgaand aan deze zitting heeft verzoeker, bij verzoekschrift van 15 juni 2016, aan de raad van discipline bericht dat hij de leden van de raad in de samenstelling van de zitting van 17 juni 2016 wraakt.

1.3    Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld en is de zitting bepaald op 5 juli 2016.

1.4    De wrakingskamer bestaat uit mrs. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, B.E.J.M. Tomlow, A.M.T. Weersink, leden, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier.

1.5    Het wrakingsverzoek is op een openbare zitting te Arnhem op 5 juli 2016 behandeld.

1.6    Verweerders hebben schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. De gewraakte voorzitter heeft, namens de overige gewraakte leden, een verweerschrift ingediend

d.d. 1 juli 2016. Verzoeker is ter zitting verschenen, evenals de gewraakte voorzitter. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.7    De wrakingskamer heeft kennis genomen van:

-    het wrakingsverzoek van verzoeker van 15 juni 2016;

-    het verweerschrift van de gewraakte voorzitter, mede namens de gewraakte leden, d.d. 1 juli 2016.

1.8    Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek, voor zover betrekking hebbend op   verweerders sub 2 t/m 7, ingetrokken.

2    VERZOEK OM WRAKING

2.1    Verzoeker heeft de navolgende gronden voor de wraking in zijn verzoekschrift aangevoerd.

2.2    Bij e-mailbericht van 10 juni 2016 heeft de door de voormalige deken Noord-Nederland in het najaar 2013 ingeschakelde coach, mr. B., namens verzoeker een verzoek gedaan tot uitstel van de mondelinge behandeling van de zaken zoals die bij haar en verzoeker bekend zijn met de nummers 16 367, 16-417, 16-261 en 16-262.

2.3    Bij e-mailbericht van 13 juni 2016 is door de griffier van de raad aan voornoemde coach bericht dat het uitstelverzoek niet wordt gehonoreerd en dat de zitting van 17 juni 2016 gewoon doorgaat. Tevens is daarbij meegedeeld dat er nog twee zaken zullen worden behandeld.

2.4    Verzoeker ziet in deze beslissing een teken van vooringenomenheid van de raad in de samenstelling van de zitting van 17 juni 2016, omdat mr. B. in haar e-mailbericht van 10 juni 2016 uitgebreid en met argumenten onderbouwd het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling heeft toegelicht. Van de kant van de raad is louter en alleen kenbaar gemaakt dat de behandeling van de klachtzaken gewoon zou doorgaan zonder enige onderbouwing c.q. motivering waarom het verzoek tot uitstel wordt afgewezen. Nu in de oproepingsbrieven wordt gesteld dat ‘uitstel in beginsel niet wordt toegestaan’ mag er op worden vertrouwd dat een goed gemotiveerd uitstelverzoek wel kan worden toegewezen. Dit betekent dat een afwijzing van een uitstelverzoek niet ‘bloot’ kan worden gedaan nu het uitstelverzoek steekhoudende argumenten bevat die een weerlegging behoeven.

3    VERWEER

3.1    [Verweerder sub 1] heeft, voor zover thans van belang, aangevoerd niet in de wraking te berusten en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

3.2    Het enkele feit dat geen uitstel wordt verleend op een verzoek tot uitstel valt niet aan te merken als een feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De voorzitter heeft de beslissing met betrekking tot het gevraagde uitstel genomen. Aan de beslissing om geen uitstel te verlenen lag het volgende ten grondslag.

3.3    In de zaken 16-261 en 16-262 is op 24 maart 2016 een voorlopige oproep voor de zitting van 17 juni 2016 aan verzoeker gezonden. De griffier van de raad heeft geen verhinderingen van partijen doorgekregen.

3.4    Op 20 april 2016 is in de zaken 16-367 en 16-368 een voorlopige oproep voor de zitting van 17 juni 2016 aan verzoeker gezonden.

3.5    Bij brief van 29 april 2016 heeft verweerder laten weten op 17 juni 2016 verhinderd te zijn zonder reden van verhindering te vermelden.

3.6    Omdat verweerder niet had gereageerd op de voorlopige oproep voor de zitting van 17 juni 2016 in de zaken 16-261 en 16-262 heeft de voorzitter van de raad aan verzoeker bij brief van 10 mei 2016 bericht dat ook de behandeling van de zaken 16-367 en 16-368 op 17 juni 2016 zou plaatsvinden. In deze brief wordt tevens opgemerkt dat ook de klacht 16 417 op 17 juni 2016 zal worden behandeld.

3.7    De definitieve oproepen voor de zaken 16-261, 16-262, 16-367, 16-368 en 16-417 zijn op 23 mei 2016 per post aan verweerder gezonden. De oproep voor de zaak 16-484 is op 26 mei 2016 per post aan verweerder verzonden. Verweerder heeft na zijn brief van 29 april 2016 niets meer van zich laten horen.

3.8    Bij e-mailbericht van 10 juni 2016 heeft mr. B. zich tot (de griffier van) de raad gewend. Mr. B. vermeldde dat zij als coach betrokken is bij het kantoor van verweerder en zich in die hoedanigheid tot de raad richtte. Zij verzocht om uitstel van de behandelingen op 12 juni (bedoeld werd 17 juni 2016).

3.9    In zijn wrakingsverzoek stelt verweerder dat mr. B. in het e-mailbericht van 10 juni 2016 namens verzoeker om uitstel van de mondelinge behandeling heeft verzocht. In bedoeld e-mailbericht is niet te lezen dat zij dit verzoek namens verzoeker deed. Zij vroeg uitstel voor zichzelf als coach van verzoeker.

3.10    Mr. B. schreef dat zij op 8 juni 2016 op de hoogte was gesteld van klachten tegen verzoeker, die zouden worden behandeld.

3.11    De voorzitter heeft bij zijn beslissing om geen nader uitstel te verlenen meegewogen dat mr. B. van 8 juni tot 17 juni gelegenheid had zich te verdiepen in de verschillende dossiers. Dat zou, gelet op de omvang van de dossiers, haalbaar moeten zijn. Voorts heeft de voorzitter meegewogen dat mr. B. niet stelde dat zij of verweerder op 17 juni 2016 verhinderd was. Tenslotte heeft de voorzitter belang gehecht aan een goede voortgang van de klachtprocedures.

3.12    Anders dan verweerder stelt behoefde de beslissing om geen uitstel te verlenen niet nader te worden gemotiveerd dan is gebeurd in de brief van de raad van 10 mei 2016.

3.13    Bovendien heeft mr. B. op 13 juni 2016, naar aanleiding van een e-mail van de raad van diezelfde datum waarin het verzoek om aanhouding is afgewezen, een e-mailbericht gestuurd aan de raad waarin zij vermeldde er naar te streven op de zitting van 17 juni 2016 aanwezig te zijn.

3.14    Ook bevond zich in het dossier 16-367 / 16-368 een beslissing van het Hof van Discipline van 19 december 2014 waarin aan verzoeker de bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat hij zich gedurende de proeftijd van twee jaar, voor een schorsing, zal gedragen naar de aanwijzingen van mr. B. te [plaats], zolang deze dit aangewezen acht doch uiterlijk tot einde proeftijd. In haar e-mailbericht van 10 juni 2016 stelt B. (kort gezegd) dat zij in haar hoedanigheid van coach op de hoogte had moeten worden gesteld van de klachtzaken tegen verzoeker.

3.15    De conclusie is dan ook dat het wrakingsverzoek zijn grondslag vindt in de afwijzing door de raad van een verzoek van mr. B. om de behandeling uit te stellen. Ook indien in dat verzoek moet worden gelezen dat het namens verzoeker is gedaan, blijft gelden dat het enkele feit dat aan mr. B. geen uitstel is verleend, niet valt aan te merken als een feit of omstandigheid waardoor de rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4    BEOORDELING VAN HET VERZOEK

4.1    Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Wetboek van Strafvordering kunnen de voorzitter en de leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2    Ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van de onpartijdigheid. Bij subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel een voorliggend geschil. Hier geldt als criterium dat de voorzitter (en de leden van de raad) uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de voorzitter (en/of de leden) jegens een partij enige vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, grond geven voor de vrees dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.3    De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

4.4    Of het verzoek om uitstel door mr. B. als coach van verzoeker namens de laatste is gedaan, kan in het midden blijven. Zowel in het geval dat sprake was van een verzoek van mr. B. pro se als in het geval dat zij als vertegenwoordiger namens verzoeker optrad, heeft het volgende te gelden. De wrakingskamer constateert dat de beslissing op het uitstelverzoek een procedurele beslissing is, die in dit geval voorbehouden is aan de voorzitter.  Een uitstelbeslissing als de onderhavige kan in objectieve zin niet leiden tot enige schijn van partijdigheid of vooringenomenheid. Derhalve moet beoordeeld worden of de beslissing van de gewraakte voorzitter een teken van vooringenomenheid is, waarbij het subjectieve aspect van de onpartijdigheid in het geding is.

4.5    De wrakingskamer overweegt dat het verzoek om uitstel op algemene gronden is gebaseerd (meer tijd voor bestudering van de klachtzaken en mogelijk  te nemen maatregelen) en geen specifieke, dringende redenen bevat, die een uitstel zouden rechtvaardigen. Tevens is aannemelijk dat bij de belangenafweging door de gewraakte voorzitter tevens de voorgeschiedenis, zoals beschreven in het verweer onder 3.3 t/m 3.7, een rol heeft  gespeeld, waaronder een uitstelverzoek d.d. 29 april 2016 waarin geen enkele reden voor uitstel wordt genoemd en het niet reageren naar aanleiding van oproepingsbrieven waarin wordt aangegeven binnen welke termijn eventueel uitstel kan worden gevraagd. Bovendien heeft de gewraakte voorzitter meegewogen dat mr. B. reeds op 8 juni 2016 wist dat er klachtzaken waren tegen verzoeker die op 17 juni 2016 zouden worden behandeld, zodat er redelijkerwijs genoeg tijd was voor mr. B. om de zaken voor te bereiden, zoals zij klaarblijkelijk ook zelf vond, gelet op het feit dat zij in haar e-mail van 13 juni 2016 aangaf er naar te streven op de zitting aanwezig te zijn, evenals verzoeker. Derhalve kan niet gesteld worden dat het afwijzingsverzoek zo onbegrijpelijk is dat daaruit vooringenomenheid zou kunnen worden afgeleid, waardoor de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij is nog van belang dat pas ter zitting is gebleken waarom verzoeker het eerste verzoek tot uitstel (29 april 2016) heeft gedaan, te weten een vakantie (die hij overigens later heeft geannuleerd) hetgeen de gewraakte voorzitter op het moment van afwijzing van het litigieuze uitstelverzoek niet bekend was.

4.6    De wrakingkamer concludeert dat de genomen procedurele beslissing geen inzicht geeft in het standpunt van de voorzitter over de inhoud van de zaak. Uit de omstandigheid dat het verzoek om uitstel niet is gehonoreerd kan niet de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat sprake is van subjectieve of objectieve partijdigheid. Van zodanige bijzondere omstandigheden dat daarvan desondanks sprake was, is niet gebleken.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

wijst het verzoek tot wraking van de voorzitter af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, B.E.J.M. Tomlow en A.M.T. Weersink, leden, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2016.

griffier                                                         voorzitter