ECLI:NL:TADRARL:2016:158 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-181

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:158
Datum uitspraak: 05-09-2016
Datum publicatie: 15-09-2016
Zaaknummer(s): 16-181
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over onvoldoende communicatie met cliënte. Geen schriftelijke vastlegging van volgens verweerder gemaakte relevante afspraken over de vertegenwoordiging van cliënte door een kennis en over de financiële afwikkeling van de zaak. Tuchtrechtelijk verwijtbaar evenals het feit dat verweerder het vonnis niet naar cliënte of haar kennis heeft gestuurd en slechts telefonisch heeft doorgegeven. Geen sprake van kwetsende uitlatingen jegens klaagster. Borgstelling door kennis voor kosten klaagster aannemelijk. Maatregel van een waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 september  2016

in de zaak 16-181

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 mei 2015, aangevuld bij brief van 22 juli 2015, heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 maart 2016 met kenmerk K15/65, door de raad ontvangen op 2 maart 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2016 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door de heer [G] en verweerder, bijgestaan door mr. [naam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-het van de deken ontvangen dossier;

-in vooronderzoek op aangeven van de voorzitter opgevraagde stukken in een klachtzaak van de heer [G] tegen verweerder (klachtzaak 15-250);

-hetgeen is besproken bij de behandeling op 20 juni 2016 en de daarbij overgelegde pleitnota.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster heeft zich in 2006 door de heer [G] laten adviseren over de inschakeling van een juridisch adviseur. Vanaf 2006 heeft zij in privé ernstige tegenslagen te verwerken gehad en ook is er een aantal door klaagster teleurstellend ervaren contacten geweest met andere advocaten dan verweerder.

2.2    Klaagster is op 2 juli 2013 gedagvaard door Nationale Nederlanden Financiële Diensten ter zake een vordering ad € 29.709,09.

2.3    Op 8 juli 2013 is klaagster door het juridisch loket verwezen naar verweerder. Er heeft daarop een gesprek met verweerder plaatsgevonden, waarbij klaagster werd vergezeld door de heer [G].

2.4    Verweerder heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd en op 16 augustus 2013 een nota eigen bijdrage ad € 744,-- aan klaagster verzonden. Op 27 september 2013 is ter zake een herinnering verzonden. Klaagster heeft de nota niet voldaan.

2.5    Bij vonnis van 20 december 2013 heeft de rechtbank de vordering van Nationale Nederlanden afgewezen, met veroordeling van Nationale Nederlanden BV  in de proceskosten aan zijde van klaagster, begroot op € 60,--..

2.6    Verweerder heeft in de zaak die hij voerde voor klaagster alle informatie die hij verstrekte (na het gesprek in juli 2013) verstrekt aan [de heer G].

2.7    Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging aan klaagster of [de heer G] verzonden.

2.8    Verweerder heeft het vonnis niet verzonden aan klaagster of [de heer G].

2.9    In een andere klachtprocedure (van [de heer G] tegen verweerder in deze zaak) heeft verweerder in zijn verweerschrift onder meer het volgende geschreven:

“Feiten

Op 8 juli 2013 vergezelde de heer [G] een mevrouw die door het juridisch loket naar mij was verwezen. De heer [G] nam het woord en begon met te zeggen dat mevrouw geen middelen had om een eigen bijdrage te voldoen, ik mij daarover evenwel geen zorgen hoefde te maken omdat hij zich persoonlijk voor de betaling van de eigen bijdrage (naar later bleek € 744,--) garant stelde.

In het gesprek uitte de heer [G]  zijn ongenoegen over een (aantal) advocaten en de advocatuur in zijn algemeenheid , alsmede over al het onrecht dat hem was en werd aangedaan. “

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

a.    door klaagster als cliënt slechts eenmaal te spreken tijdens het intakegesprek op 8 juli 2013 en alle contacten te laten verlopen via de heer [G]. Daarmee heeft verweerder onvoldoende gecommuniceerd met klaagster en haar onvoldoende geïnformeerd over relevante feiten en gegevens. Met betrekking tot de betaling is tijdens de intake besproken dat klaagster niets verschuldigd was en dat de wederpartij veroordeeld zou worden in de kosten. Door niet met klaagster maar zonder haar expliciete opdracht, alleen met de heer [G] te communiceren heeft verweerder zijn geheimhoudingsplicht geschonden;

b.    doordat verweerder met betrekking tot deze intake (voor klaagster heel denigrerend) in een andere klachtzaak heeft gesteld dat de heer [G] met "een mevrouw" op zijn kantoor kwam, terwijl hij heel goed weet dat de heer [G] met klaagster, "mevrouw [naam klaagster]" op zijn kantoor kwam;

c.    door ook onvoldoende te communiceren met de heer [G] over het verloop en de gang van zaken in de procedure over de eigen bijdrage en de financiële consequenties van de opdracht en de procedure en het beëindigen daarvan; klaagster had begrepen dat verweerder ervoor ging dat de eisende partij alle kosten zou betalen;

d.    door in strijd met de waarheid te stellen dat de heer [G] zich garant had gesteld door betaling van de eigen bijdrage van klaagster;

e.    door klaagster sedert juli 2013 geen stukken toe te zenden. Klaagster is niet in het bezit van een vonnis of correspondentie.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert aan dat klaagster haar ongenoegen niet eerder tegen hem geuit heeft of heeft geklaagd over zijn optreden.

4.2    Overeengekomen werd dat de contacten via de heer [G] zouden lopen.

Verweerder stelt dat hij de heer [G] conform afspraak heeft geïnformeerd en voor zover verweerder bekend heeft [de heer G] ook de inhoud van het vonnis gecommuniceerd met klaagster. Verweerder gaat ervan uit dat klaagster op de hoogte was van het verloop van de procedure.

4.3    Met klaagster is over de betaling niet de afspraak gemaakt zoals door haar verwoord. Klaagster was geen eisende partij, wel is conform afspraak bij de conclusie om een kostenveroordeling gevraagd. Er is een toevoeging aangevraagd en de eigen bijdrage is in augustus 2013 in rekening gebracht. Gebruik is dat pas gestart wordt met werken wanneer de eigen bijdrage is betaald maar de heer [G] deelde mee zich garant te stellen en de zaak vroeg om actie.

4.4    Het vonnis is niet aan klaagster of de heer [G] toegezonden, maar wel besproken met de heer [G] die dit aan klaagster zou doorgeven.

4.5    Verweerder erkent de onder b aangehaalde passage, maar stelt dat de naam van klaagster niet genoemd is in de klachtzaak van de heer [G] tegen verweerder omdat dat juist in strijd zou zijn geweest met de geheimhoudingsplicht.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdelen a) en c) en e)

5.2    De raad acht aannemelijk dat, gelijk ook bij de behandeling op 20 juni 2016, de heer [G] zich in het intakegesprek van juli 2013 tegenover verweerder heeft gepresenteerd als vertegenwoordiger van klaagster, dat klaagster daartegen geenszins heeft geprotesteerd en dat verweerder ervan mocht uitgaan dat hij in het vervolg kon communiceren met de heer [G]. Verweerder had echter - zoals hij ook zelf heeft erkend bij de behandeling ter zitting - wel aan klaagster schriftelijk moeten bevestigen dát hij dat zo had begrepen en dat hij (dus) vervolgens met de heer [G] zou communiceren.

5.3    Daarbij  had  verweerder ook de gemaakte afspraken met betrekking tot de opdracht en de financiële afwikkeling schriftelijk aan klaagster moeten bevestigen.

5.4    Met de louter telefonische (of mondelinge) mededeling van de inhoud van een vonnis kon niet worden volstaan. Verweerder had het vonnis aan klaagster (of aan haar vertegenwoordiger) toe moeten sturen.

5.5    Op grond hiervan oordeelt de raad dat verweerder onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    De raad ziet niet in dat de aanduiding “een mevrouw” beledigend is. Nog daargelaten dat de geheimhoudingsplicht aan het noemen van de naam van een cliënt in een klachtzaak van een ander in de weg zou kunnen staan: deze aanduiding is een volstrekt gangbare, neutrale aanduiding in een geval waarin de betreffende naam niet relevant is voor de beoordeling. Nu verweerder derhalve in deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, oordeelt de raad dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.7    De raad acht aannemelijk, gelet op het optreden van de heer [G] op 20 juni 2016, hetgeen verweerder stelt over het kantoorbeleid en de noodzaak tot actie en de mededeling van [de heer G] dat hij ook een deel van andere schulden van klaagster heeft betaald en dat verweerder uit hetgeen besproken is over de financiën mocht afleiden dat [de heer G] zich garant stelde.  Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is derhalve geen sprake, zodat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond wordt geoordeeld.

6    MAATREGEL

De klacht is ten aanzien van klachtonderdelen a, c en e  gegrond. De raad acht een maatregel van een waarschuwing passend en geboden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat  verweerder zelf heeft aangegeven te zullen waken voor schriftelijke vastlegging van relevante mededelingen richting cliënten. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, c en e gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen b en d ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, H. Dulack, R.P.F. van der Mark, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september 2016.

Griffier    Voorzitter