ECLI:NL:TADRARL:2016:157 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-519

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:157
Datum uitspraak: 11-08-2016
Datum publicatie: 12-09-2016
Zaaknummer(s): 16-519
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster heeft de haar toekomende vrijheid niet overschreden. Klacht kennelijk ongegrond

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 augustus 2016

in de zaak 16-519

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 6 juni 2016 met kenmerk K 16/519, door de raad ontvangen op 7 juni 2016. De voorzitter heeft tevens kennis genomen van de brief van de deken aan de raad van 9 juni 2016, door de raad ontvangen op 10 juni 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster is de advocaat van de wederpartij van klaagster.

1.2    Op 10 februari 2016 heeft verweerster namens haar cliënt aan klaagster een brief gestuurd. Op de brief heeft verweerster een verkeerd huisnummer vermeld. De brief luidt, voor zover relevant:

“Inzake: [de wederpartij van klaagster]/[D.]

(…)

Cliënt heeft in de periode 2011/2013 een relatie met u gehad. Deze relatie is in juli 2013 door hem beëindigd.

Cliënt ervaart sindsdien van uw zijde storend gedrag, hierin bestaande dat u een tijd lang ongewenst contact met hem bleef zoeken in de vorm van bellen, SMS-en en App-en – waardoor cliënt gedwongen werd een ander telefoonnummer te nemen –, dat u zich ten opzichte van derden onheus en leugenachtig uitlaat over cliënt en zijn nieuwe partner en dat u zich intimiderend en dreigend ten opzichte van cliënt en zijn huidige partner opstelt wanneer u hen bij school of elders tegenkomt.

Cliënt heeft onlangs van een en ander melding bij de politie gemaakt en hij wenst u ook op deze wijze te laten weten dat hij een en ander niet meer tolereert. Namens hem verzoek – en voor zover nodig sommeer – ik u u voortaan van bovenbedoelde en soortgelijke gedragingen te onthouden, bij gebreke waarvan ik opdracht heb rechtsmaatregelen jegens u te nemen.

Voorts wijs ik u op het volgende. Cliënt heeft u medio 2012 een bedrag van € 650,-- geleend voor de aanschaf van een bakfiets. Hij heeft u diverse malen gevraagd om terugbetaling van genoemd bedrag, maar ondanks evenzovele toezeggingen van uw zijde heeft hij dit nog steeds niet van u ontvangen. Namens cliënt sommeer ik u genoemd bedrag thans binnen drie dagen na heden aan hem te voldoen (…) Bij niet tijdige voldoening ziet cliënt zich genoodzaakt de rechter te adiëren (…)”

1.3    Bij brief van 15 februari 2016 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de brief aan klaagster van 10 februari 2016 onjuist te adresseren, met als gevolg dat zowel een buurman van klaagster als haar echtgenoot kennis hebben genomen van de inhoud van de brief;

b)    in de brief stellingen van haar cliënt op te nemen, zonder deze eerst te verifiëren en zonder deze stellingen te onderbouwen;

c)    in het briefhoofd een verkeerde referentie te vermelden.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht betreft het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht staat voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij de brief van 10 februari 2016 onjuist heeft geadresseerd en in de brief stellingen van haar cliënt heeft opgenomen zonder deze eerst te verifiëren en zonder deze te onderbouwen.

4.3    De voorzitter overweegt dat verweerster zowel wat betreft de adressering van de brief als de feiten die in die brief zijn genoemd, is afgegaan op mededelingen van haar cliënt. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die verweerster ertoe hadden moeten brengen deze mededelingen van haar cliënt te verifiëren. Verweerster heeft er voorts terecht op gewezen dat zij niet verplicht is de in de brief ingenomen stellingen te onderbouwen, zeker niet daar het een eerste brief betreft. Door de brief aan klaagster te sturen op de wijze waarop zij dat heeft gedaan, heeft verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid niet overschreden. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerster heeft erkend dat zij in het briefhoofd per abuis een onjuiste referentie heeft vermeld. Gesteld noch gebleken is echter dat klaagster hierdoor in enig belang is geschaad. Klaagster is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).

4.5    Voor zover klaagster verweerster tevens verwijt onvoldoende kennis over het strafrecht te hebben, geldt ook hiervoor dat gesteld noch gebleken is dat klaagster hierdoor in enig belang is geschaad.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klachtonderdeel c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 11 augustus 2016.

griffier    voorzitter