ECLI:NL:TADRARL:2016:146 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-543

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:146
Datum uitspraak: 11-04-2016
Datum publicatie: 03-08-2016
Zaaknummer(s): 15-543
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder treedt op voor de moeder van de vermoorde M.V.  Klager is betrokken geweest bij het burgeronderzoek naar de moord. Een kennis van klager heeft beschikking gekregen over het dagboek van verweerders cliënte en heeft  dat gepubliceerd. Verweerder heeft namens zijn cliënte een kort geding aangespannen om publicatie van dat dagboek tegen te gaan. Klager klaagt over het feit dat verweerder  zonder opdracht voor zijn cliënte zou optreden, zijn eigen belang zou laten prevaleren boven dat van zijn cliënte en het kort geding aanhangig zou hebben gemaakt zonder zijn cliënte daarin te kennen. De raad oordeelt de klachten niet ontvankelijk nu klager niet duidelijk gemaakt heeft op welke wijze hij rechtstreeks in zijn belang getroffen is bij de klachten.

Beslissing van 11 april 2016

in de zaak 15-543

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 6 november 2015 met kenmerk RvT 14-0267, door de raad ontvangen op 9 november 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2016 tegelijkertijd met de klacht van de heer W. [D] tegen verweerder welke klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex en die bij de raad aanhangig is onder zaaknummer 15-536. Verweerder was ter zitting aanwezig. Klager is niet verschenen ter zitting. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief d.d. 1 december 2015 van de heer [D] waarin de raad wordt verzocht om mevrouw [naam cliënte verweerder] als getuige op te roepen voor de zitting.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder behartigt sinds maart 2013 de belangen van mevrouw [naam cliënte verweerder]. Mevrouw [naam cliënte verweerder] is de moeder van de op 1 mei 1999 vermoorde [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V]. De rechtsbijstand van verweerder had in eerste instantie betrekking op het behartigen van de belangen van mevrouw [naam cliënte verweerder] als benadeelde partij in de strafzaak tegen J.S. In een later stadium heeft verweerder namens mevrouw [naam cliënte verweerder] een kort geding aanhangig gemaakt tegen de heren [D] en [M] ter voorkoming van publicatie van haar dagboek.

2.3    Klager is, samen met de heer [D], klager in de zaak met klachtnummer 15-536, rond 2009/2010 betrokken geraakt bij het burgeronderzoek naar de moord op [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V]. In die hoedanigheid is klager in contact gekomen met mevrouw [naam cliënte verweerder], en met een vriendin van mevrouw [naam cliënte verweerder], mevrouw [F].

2.4    Klager stelt dat mevrouw [naam cliënte verweerder] en mevrouw [F] hem hebben verzocht om onderzoek te doen naar het justitieonderzoek naar de moord op [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V]. Zodoende heeft hij in de periode vanaf 2009/2010 regelmatig contact had met mevrouw [naam cliënte verweerder]. Klager stelt dat hij veel informatie heeft ontvangen van mevrouw [naam cliënte verweerder] en haar ex-echtgenoot, de heer [V] welke informatie hij gebruikte bij zijn onderzoek naar het justitieonderzoek.

2.5    Klager stelt dat het onderzoek dat hij samen met de heer [D], met mevrouw [F] en met journalist de heer M. [K] heeft gedaan geleid heeft tot diverse meldingen aan het ministerie van Veiligheid en Justitie en aan de Tweede Kamer.

2.6    Mevrouw [naam cliënte verweerder] heeft in de periode mei 1999 tot medio 2001 een dagboek bijgehouden. Mevrouw [naam cliënte verweerder] heeft dit dagboek op enig moment ter beschikking gesteld aan mevrouw [F], die (scans van) het dagboek ter beschikking heeft gesteld aan [D].

2.7    Klager en [D] hebben ervoor gezorgd dat (passages uit) het dagboek op de door [D] beheerde website www.rechtiskrom.wordpress.com is gepubliceerd.

2.8    [D] heeft op 22 oktober 2013 een bericht geplaatst op deze website waarin de verschijning van een boek getiteld: “Het verboden dagboek van [voornaam cliënte van verweerder] [V]” werd aangekondigd.

2.9    Op 27 oktober 2013 heeft verweerder [D] namens mevrouw [naam cliënte verweerder] een brief gestuurd waarin het [D] werd verboden het dagboek van mevrouw [naam cliënte verweerder] dan wel delen daarvan ‘in wat voor vorm dan ook’ openbaar te maken of te verveelvoudigen. Tevens werd [D] in die brief gesommeerd het in zijn bezit zijnde afschrift van het dagboek aan mevrouw [naam cliënte verweerder] te retourneren zonder daar zelf een kopie van  te bewaren.

2.10    Omdat niet aan deze sommatie werd voldaan heeft verweerder eind 2013 namens mevrouw [naam cliënte verweerder] een kort geding aanhangig gemaakt tegen [D] en de heer [M].

2.11    Bij vonnis in kort geding d.d. 18 december 2013 heeft de voorzieningenrechter [D] en [M] op straffe van verbeurte van een dwangsom - in hoofdlijnen - kort samengevat bevolen alle bij hen in bezit zijnde versies van het dagboek aan mevrouw [naam cliënte verweerder] te overhandigen en reeds gepubliceerde kopieën van (passages uit) het dagboek van de website te verwijderen en verwijderd te houden. Daarnaast werd het [D] en [M] in het vonnis verboden om de inhoud van het dagboek, dan wel delen daarvan, te openbaren.

2.12    Zowel [D] en [M] als mevrouw [naam cliënte verweerder] hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

2.13    In mei 2014 is verschenen “Het verboden dagboek van [voornaam cliënte van verweerder] [V]. De schokkende onthullingen van de werkelijke daders van de moord op [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V]”. Auteurs van dit boek zijn [D] en [M]. Hoofdstuk 4 van dit boek is getiteld: “[voornaam cliënte van verweerder]’s dagboek”.  Klager stelt dat hij een hoofdstuk en een deel van de analyses ten behoeve van dit boek heeft verzorgd.

2.14    Bij brief van 15 september 2014  heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.15    Op 17 maart 2015 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigd. In het arrest heeft het hof (onder meer) [D] en [M] verboden om hoofdstuk 4 van hun boek te (doen) publiceren. In de procedure in hoger beroep zijn zowel in principaal appel als in incidenteel appel zowel mevrouw [naam cliënte verweerder] als [D] en [M] over en weer in het ongelijk gesteld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling;

b)    in rechte op te treden namens een cliënte zonder daartoe opdracht gekregen te hebben;

c)    zijn eigen belangen te laten prevaleren boven die van zijn cliënte.

3.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klager dat verweerder op zijn website heeft vermeld dat hij optreedt voor de “familie” [V]. Hieruit blijkt volgens klager dat verweerder zowel de vader van [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V] als mevrouw [naam cliënte verweerder] vertegenwoordigt. Klager stelt dat verweerder zich hiermee schuldig maakt aan belangenverstrengeling. Dit klemt temeer daar mevrouw [naam cliënte verweerder] volgens klager door de heer [V] en haar kinderen onder druk is gezet om te dulden dat het kort geding tegen de heren [D] en [M] is gevoerd. 

3.3    Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klager dat hij uit betrouwbare bron heeft vernomen dat mevrouw [naam cliënte verweerder] zich nooit tot verweerder heeft gewend en nooit enig contact met hem heeft gehad. Klager stelt dat mevrouw [naam cliënte verweerder] niet op de hoogte was van de inhoud van de dagvaarding in kort geding die eind 2013 namens haar is uitgebracht tegen de heren [D] en [M] en van de vorderingen die verweerder namens haar heeft ingesteld. Volgens klager heeft mevrouw [naam cliënte verweerder] zich “gedwongen gevoeld jegens haar kinderen om deze procedure, achteraf, te dulden”.

3.4    Klager stelt dat een goede kennis van hem op 6 december 2013 telefonisch contact heeft gehad met mevrouw [naam cliënte verweerder] en dat hij haar gevraagd heeft of ze op de hoogte was van het kort geding dat verweerder namens haar voerde tegen de heren [D] en [M]. Mevrouw [naam cliënte verweerder] zou hebben geantwoord dat zij geen contact heeft met verweerder en dat haar kinderen dit regelen. Bij de stukken bevindt zich een verklaring van deze kennis die een weergave van dit telefoongesprek bevat.

3.5    Voorts heeft klager ter bewijs van zijn stelling dat mevrouw [naam cliënte verweerder] het kort geding tegen de heren [D] en [M] nooit zelf gewild heeft een verklaring van de heer [M] bij zijn klachtbrief gevoegd waarin is beschreven dat de heer [M] mevrouw [naam cliënte verweerder] heeft opgezocht op 30 mei 2014. In de verklaring staat dat mevrouw [naam cliënte verweerder] tegen de heer [M] gezegd zou hebben dat zij niet precies op de hoogte was van de inhoud en strekking van het kort geding dat namens haar was gevoerd tegen de heer [M] en de heer [D].

3.6    Ter toelichting op klachtonderdeel c) stelt klager dat de heer M. [K] het volledige dagboek van mevrouw [naam cliënte verweerder] heeft gepubliceerd op het internet. Verweerder heeft, zo stelt klager, sinds 2011 een conflict de heer M. [K]. In december 2013 hebben verweerder en de heer [K] ten overstaan van de deken een overeenkomst gesloten waarin is afgesproken dat zij alle procedures die zij tegen elkaar aanhangig hadden gemaakt zouden intrekken en geen nieuwe procedures zouden starten. Volgens klager heeft verweerder bij het behartigen van de belangen van mevrouw [naam cliënte verweerder] zijn eigen belang laten prevaleren boven dat van zijn cliënte. Als hij naar de belangen van mevrouw [naam cliënte verweerder] zou hebben gekeken dan zou hij immers ook tegen de heer M. [K] een procedure zijn gestart omdat ook de heer M. [K] het dagboek van mevrouw [naam cliënte verweerder] op internet heeft gepubliceerd.

3.7    Klager stelt tot slot dat verweerder zijn zorgplicht jegens mevrouw [naam cliënte verweerder] bij herhaling heeft geschonden en dat hij telkens zijn eigen belangen heeft laten prevaleren boven de belangen van zijn cliënte.

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt allereerst dat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt ten aanzien van de door klager ingediende klachten.

4.2    Volgens verweerder zouden alleen zijn cliënten over vermeende belangenverstrengeling kunnen klagen. 

4.3    Dat geldt ook voor de klacht die omschreven is in klachtonderdeel b). Alleen mevrouw [naam cliënte verweerder] zou zich kunnen beklagen over het feit dat verweerder haar heeft bijgestaan zonder daartoe opdracht te hebben gehad.

4.4    Verweerder stelt dat mevrouw [naam cliënte verweerder] hem heeft benaderd via haar casemanager mevrouw [naam] van de Stichting Slachtofferhulp Nederland. Verweerder heeft een kopie van zijn e-mail d.d. 1 maart 2013 aan mevrouw [naam] in het geding gebracht, waarin hij bevestigt dat mevrouw [naam] hem namens mevrouw [naam cliënte verweerder] heeft verzocht om haar belangen te behartigen als benadeelde partij in de strafzaak tegen J.S. Aan het slot van deze e-mail staat het volgende: “Daarnaast zal ik met mevrouw [V] bespreken wat ik voor haar kan doen om haar te verlossen van de mensen die haar belagen. Te dien aanzien kan bijvoorbeeld een contactverbod worden bewerkstelligd.”

4.5    Verweerder stelt dat mevrouw [naam cliënte verweerder] hem via mevrouw [naam] in oktober 2013 opnieuw heeft benaderd met het verzoek haar te adviseren omtrent de mogelijkheden om te voorkomen dat haar dagboek zou worden gepubliceerd door de heren [D] en [M]. Deze heren hadden op de website www.rechtiskrom.wordpress.com een persbericht geplaatst waarin werd gemeld dat zij voornemens waren om in december 2013 een boek op de markt te brengen “Het verboden dagboek van de moeder van [voornaam dochter van cliënte van verweerder] [V]”.

4.6    Verweerder stelt dat hij uitsluitend in opdracht van zijn cliënte heeft gehandeld. Hij heeft in overleg met zijn cliënte bepaald welke partijen wel en welke partijen niet in rechte zouden worden betrokken. Vanuit het oogpunt van haalbaarheid is ervoor gekozen om enkele partijen niet in rechte te betrekken. Het feit dat door de heer M. [K] tuchtrechtelijke klachten tegen hem zijn ingediend, aangifte is gedaan en dat hij later met de heer [K] tot overeenstemming is gekomen over die klachten heeft niets te maken zijn werkzaamheden in de zaken die hij heeft behandeld voor mevrouw [naam cliënte verweerder], zo stelt verweerder.

4.7    Verweerder is van oordeel dat de klachten als niet ontvankelijk dan wel als ongegrond dienen te worden afgewezen.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a)

5.2    Op grond van regel 7 lid 1 van de Gedragsregels 1992 is een advocaat die de belangen van twee of meer partijen behartigt, in het algemeen verplicht zich geheel uit de zaak terug te trekken zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat. Deze regel heeft de bescherming van die partijen - de cliënten van de desbetreffende advocaat - ten doel, hetgeen - volgens vaste jurisprudentie van het hof (HvD 27 augustus 1990, 1355; Advocatenblad 1991, blz. 174) - medebrengt dat een wederpartij van een of meer van die cliënten of een derde zich niet op deze regel kunnen beroepen. Dit betekent dat klager niet ontvankelijk moet worden verklaard in klachtonderdeel a).

ad klachtonderdeel b) en c)

5.3    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.4    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.5    Noch ten aanzien van de verweten gedragingen in klachtonderdeel b), noch ten aanzien van de verweten gedragingen in klachtonderdeel c) heeft klager duidelijk gemaakt dat en op welke wijze hij rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen bij de klacht. Klager is dan ook niet ontvankelijk in deze klachtonderdelen.

5.6    De raad ziet geen aanleiding om mevrouw [naam cliënte verweerder] als getuige op te roepen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door: mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, K.F. Leenhouts, L.A.M.J. Pütz en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  11 april 2016.

griffier    voorzitter