ECLI:NL:TADRARL:2016:129 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-249

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:129
Datum uitspraak: 24-05-2016
Datum publicatie: 03-08-2016
Zaaknummer(s): 16-249
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 24 mei 2016

in de zaak 16-249

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 14 maart 2016 met kenmerk 2015 KNN198, door de raad ontvangen op 15 maart 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 8 november 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.3    Verweerder staat de wederpartij van klaagster bij in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen. Klaagster wordt bijgestaan door een eigen advocaat. De echtscheiding is bij beschikking van 4 juni 2015 uitgesproken.

1.4    Bij tussenbeschikking van 16 september 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland de zaak betreffende de boedelscheiding verwezen naar de pro forma zitting van 28 oktober 2015 voor uitlating partijen. Daarbij is tevens bepaald dat partijen elkaar uiterlijk twee weken tevoren, dat wil zeggen uiterlijk 14 oktober 2015, een concept

van de door ieder van hen in te dienen reactie op die beschikking dienden toe te sturen om in de definitieve reactie het commentaar op het concept te kunnen verwerken.

1.5    Bij brief van 19 oktober 2015 heeft de advocaat van klaagster een aantal voorstellen gedaan, waaronder een schikkingsvoorstel op een deelgebied, alsmede de tekst van een concept-akte. De brief is per e-mail aan verweerder verzonden.

1.6    Bij brief van 29 oktober 2015, eveneens per e-mail verzonden, heeft verweerder inhoudelijk gereageerd op de brief van 19 oktober 2015 van de advocaat van klaagster. Een dag eerder, op 28 oktober 2015, heeft verweerder de rechtbank om uitstel gevraagd voor het indienen van zijn concept akte.

1.7    De advocaat van klaagster heeft op 28 oktober 2015, namens haar cliënte, bij de rechtbank een akte ingediend. Verweerder heeft op 3 november 2015 zijn akte ingediend, waarbij hij onder punt 9 vermeldt dat deze niet tevoren aan de advocaat van klaagster is verzonden. Eerder op 29 oktober 2015 heeft de advocaat van klaagster bij de rechtbank bezwaar gemaakt tegen het aanhoudingsverzoek.

1.8    In reactie op de brief van 5 november 2015 van de advocaat van klaagster heeft de rechtbank, bij beschikking van 11 november 2015, de advocaat van klaagster in de gelegenheid gesteld nader te reageren op de akte van 3 november 2015 van verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder onder valse voorwendselen en in strijd met de waarheid op 28 oktober 2015 bij de rechtbank om uitstel heeft gevraagd met de mededeling dat partijen in onderhandeling zijn. Er is sprake van misleiding en bedrog. Er was op geen enkele wijze enige vorm van onderhandeling over wat dan ook gaande. Tegen het uitstelverzoek heeft klaagster bezwaar aangetekend.

b)    verweerder klaagster heeft gemanipuleerd in een poging haar te dwingen tot onderhandelingen en haar bezwaar tegen het uitstelverzoek te doen intrekken. Dat blijkt uit de brief van 29 oktober 2015, die buiten de opdracht van de rechtbank valt, een telefoontje en de brieven van 2 en 3 november 2015, waarin verweerder aan de advocaat van klaagster schrijft dat hij ervan uitgaat dat deze de rechtbank zal meedelen dat partijen in onderhandeling zijn.

c)    verweerder de procesgang op ontoelaatbare wijze verstoort en vertraagt. Zo heeft verweerder op 14 en 21 oktober 2015 klaagster om uitstel verzocht voor het geven van zijn concept-reactie. Op de concept-akte die klaagster bij brief van 19 oktober 2015 aan verweerder heeft gezonden, met daarin een schikkingsvoorstel, heeft verweerder niet gereageerd. De uiteindelijke reactie van 29 oktober 2015 van verweerder valt buiten de opdracht van de rechtbank en gaat ten onrechte uit van het bestaan van een onderhandelingstraject. Voorts heeft verweerder in zijn brief van 2 en 3 november 2015 aan de advocaat van klaagster, in strijd met de waarheid vermeld dat klaagster haar bezwaar tegen uitstel zou hebben ingetrokken, omdat partijen in onderhandeling zijn.

3    VERWEER

Voor zover van belang komt het van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat

a)    zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij,

b)    feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel

c)    (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Uit de stukken en met name de briefwisseling tussen de advocaat van klaagster en verweerder blijkt dat verwarring is ontstaan over de vraag of er nu wel of niet sprake was van een situatie van onderhandelingen en dat partijen zich daardoor niet hebben gehouden aan hetgeen was bepaald in de tussenbeschikking van de rechtbank van 16 september 2015. De voorzitter overweegt dat vaststaat dat de brief van de advocaat van klaagster van 19 oktober 2015 een concreet schikkingsvoorstel bevatte, dat buiten de procedure om behandeld kon worden. Daarvan uitgaande is het niet onbegrijpelijk dat verweerder bij de rechtbank om uitstel heeft gevraagd met de mededeling dat partijen in onderhandeling waren. De voorzitter is dan ook oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerder onder valse voorwendselen en in strijd met de waarheid op 28 oktober 2015 om uitstel heeft verzocht met de mededeling dat partijen in onderhandeling waren. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Niet gebleken is dat verweerder klaagster heeft gemanipuleerd en haar daarmee heeft gedwongen tot schikkingsonderhandelingen. Verweerder kon en mocht de brief van 19 oktober 2015 van de advocaat van klaagster als een schikkingsvoorstel opvatten waarop hij buiten de procedure om mocht reageren, hetgeen hij heeft gedaan in zijn brief van 29 oktober 2015. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    De uiteindelijke reactie van verweerder in zijn brief van 29 oktober 2015 op de concept- akte die klaagster bij brief van 19 oktober 2015 aan verweerder heeft verzonden, kan worden gekenmerkt als reactie op het schikkingsvoorstel van de advocaat van klaagster van 19 oktober 2015. Dat verweerder uitstel heeft gevraagd in de procedure is begrijpelijk gelet op het feit dat verweerder veronderstelde en mocht veronderstellen dat partijen in onderhandeling waren. In dat licht bezien is het begrijpelijk dat verweerder buiten de opdracht van de rechtbank handelde. Bovendien stelt de voorzitter vast dat klaagster zich ook niet aan de tussenbeschikking van de rechtbank van 16 september 2015 heeft gehouden; zij heeft immers niet vóór 14 oktober 2015 een concept-akte aan verweerder gestuurd. Eerst in haar brief van 19 oktober 2015 is onder meer de inhoud van een concept-akte opgenomen en de uiteindelijke versie dateert van 26 oktober 2015. Onder die omstandigheden is het minst genomen vreemd dat klaagster verweerder verwijt dat hij zich niet heeft gehouden aan hetgeen was bepaald in de tussenbeslissing van de rechtbank van 16 september 2015, terwijl zij zich daar kennelijk ook niet aan heeft gehouden. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 24 mei 2016.

griffier                                        voorzitter