ECLI:NL:TADRAMS:2016:41 Raad van Discipline Amsterdam 15-525/A/A 15-527/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:41
Datum uitspraak: 15-02-2016
Datum publicatie: 22-02-2016
Zaaknummer(s):
  • 15-525/A/A
  • 15-527/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over niet reageren en traagheid in voor klager belangrijk arbeidsgeschil en schadevergoedingszaak. Gegrond. Dekenbezwaar over niet reageren op herhaalde verzoeken deken om op klacht te reageren. Gegrond. Voorwaardelijke schorsing 2 maanden, met bekorting inzagetermijn tot 1 jaar. Verklaring onzorgvuldige rechtshulpverlening. Vergoeding griffierecht. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 februari 2016

in de zaken 15-525/A/A + 15-527/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

en het bezwaar van

De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief, met bijlagen, van 30 augustus 2015 heeft klager over verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken).

1.2 Bij brief, met bijlagen, aan de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) van 5 november 2015 met kenmerk 4015-0594, door de raad ontvangen op 6 november 2015, heeft de deken de klacht en het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht en het dekenbezwaar zijn door de raad behandeld op de zitting van 15 december 2015, in aanwezigheid van klager, verweerder en de deken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 17 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

- de brief van verweerder aan de deken van 14 december 2015, met bijlage.

1.5 De raad doet verlaat uitspraak op 15 februari 2016. Partijen zijn van die datum in kennis gesteld.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder is in maart 2014 in vier zaken aan klager toegevoegd. De klacht heeft betrekking op twee van de vier zaken, te weten een arbeidszaak tegen klagers voormalige werkgever (wedertewerkstelling) en een zaak tegen de Staat. Die laatste zaak gaat om schadevergoeding op grond van onrechtmatige overheidsdaad in verband met het feit dat klager zijn baan is verloren. Dit in aanvulling op de schadevergoeding ex art 89 Wetboek van Strafvordering die klager reeds heeft ontvangen voor ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis; daarvoor was de derde toevoeging verleend. De vierde toevoeging ging om een kwestie van verbintenissenrecht, een zaak tegen klagers vorige advocaat; die zaak is al afgesloten.

2.2 Op 18 september 2014 heeft verweerder de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om toekenning van extra uren in de arbeidsrechtzaak, welk verzoek op 30 oktober 2014 is gehonoreerd. 

2.3 In antwoord op een brief van klager over de trage voortgang van de zaken, heeft verweerder op 27 maart 2015 per mail aan klager het volgende voorgesteld. Klager mag een klacht tegen verweerder indienen als verweerder niet uiterlijk 13 april 2015 een afgeronde concept-dagvaarding (naar de raad begrijpt: tegen klagers voormalige werkgever, met als eis wedertewerkstelling) klaar heeft. Verder heeft verweerder uiterlijk 1 mei 2015 een dagvaarding tegen de Staat gereed (naar de raad begrijpt: met als eis schadevergoeding wegens het verlies van klagers baan). Als verweerder zich niet aan dit alles houdt, zal hij klager de betaalde eigen bijdragen terugbetalen en de overige niet in rekening brengen. Aldus de mail aan klager van 27 maart 2015.

2.4 Per mail van 31 maart 2015 aan verweerder heeft klager ingestemd met dit voorstel.

2.5 Op 27 mei 2015 heeft klager aan verweerder geschreven dat hij nog niets van verweerder heeft vernomen, dat hij dit zeer onprettig vindt en dat hij op zoek gaat naar een andere – derde - advocaat, omdat verweerder zijn beloftes niet nakomt. Klager schrijft verder onder meer: ”Mocht je toch nog al een dagvaarding klaar hebben dan hoor ik dat graag” en hij besluit met: “Ik (…) zie graag een antwoord tegemoet. Tevens zal ik persoonlijk deze brief in jou brievenbus gooien zodat je het ook schriftelijk hebt.”

2.6 Bij brief van 9 juni 2015 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij een nieuwe advocaat in de arm heeft genomen. Daarbij heeft hij verzocht om teruggave van zijn dossier en om een overzicht van wat er op de toevoegingen is geschreven en gedeclareerd. Verweerder heeft niet gereageerd op deze verzoeken, ook niet na daartoe te zijn gerappelleerd. Verweerder heeft klager niets meer laten horen.

2.7 De deken heeft verweerder bij brieven van 2 en 30 september 2015 om een reactie op de klacht gevraagd. Toen een reactie uitbleef heeft de deken partijen op 20 oktober 2015 schriftelijk bericht, dat hij een dekenbezwaar zou indienen als hij niet binnen een week een inhoudelijke reactie van verweerder zou hebben ontvangen. Op 5 november 2015 heeft de deken een dekenbezwaar bij de raad ingediend. 

2.8 Verweerder heeft op maandagmiddag 14 december 2015 een fax gestuurd aan de deken, met afschrift (per fax) aan de raad van discipline en (per mail) aan klager, waarin hij de feiten en zijn tekortschieten erkent, zijn spijt betuigt en zich refereert aan het oordeel van de raad. In een bijlage licht verweerder toe dat en welke persoonlijke omstandigheden een verklaring vormen voor zijn tekortschieten en stelt hij dat hij in de afgelopen maanden op zijn verzoek heeft gesproken met een stafmedewerker van de deken, alsmede met de deken in het arrondissement Midden-Nederland, over zijn persoonlijke omstandigheden en de negatieve invloed op zijn praktijkvoering.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en zoals ter zitting toegelicht, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zelden of nooit reageerde op klagers telefonische en schriftelijke verzoeken om reactie;

b)  het arbeidsgeschil en de schadevergoedingszaak tegen de Staat niet voortvarend heeft  behandeld.

4 DEKENBEZWAAR

4.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken van de deken om op de klacht te reageren. Verweerder heeft daarmee het onderzoek door de deken ernstig gefrustreerd, aldus de deken.

5 VERWEER

5.1 Verweerder heeft de feiten erkend en spijt betuigd. Hij heeft persoonlijke omstandigheden genoemd als verklaring voor zijn tekortschieten. Hij stelt er alles aan te hebben gedaan om ondanks de moeilijke persoonlijke omstandigheden zijn praktijk overeind te houden, maar dat het hem bij meerdere cliënten niet is gelukt. Achteraf gezien had hij deze cliënten naar een andere advocaat moeten doorverwijzen. Verweerder rekent het zichzelf aan dat hij dat niet heeft gedaan. Verweerder heeft het onderschat, hij dacht meer aan te kunnen. Ter zitting van de raad op 15 december 2015 heeft verweerder toegezegd alle dossiers en een overzicht van de gewerkte uren vóór vrijdag 18 december a.s. 12:00 uur te zullen afgeven bij de nieuwe advocaat van klager.

6.  BEOORDELING klacht en dekenbezwaar

De klacht

6.1 De raad stelt voorop dat een advocaat de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid moet behartigen en dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Uitgangspunt is ook dat een advocaat reageert op redelijke verzoeken om informatie van de cliënt en dat hij zijn beloften nakomt.

6.2 Verweerder is op deze punten ernstig tekort geschoten. Sinds ongeveer september 2014 heeft verweerder niet of nauwelijks iets gedaan aan de zaken tegen klagers voormalige werkgever en tegen de Staat. In maart 2014 is verweerder reeds aan klager toegevoegd voor een eis tot wedertewerkstelling. Bij de opzegging van de opdracht aan verweerder, op 9 juni 2015, had verweerder nog altijd niet een conceptdagvaarding opgesteld. Verder heeft hij klager in ieder geval vanaf september 2014 niet eigener beweging op de hoogte gehouden van de vertraging en lang niet gereageerd op klagers verzoeken om informatie over de stand van zaken. In maart 2015 heeft verweerder uiteindelijk wel gereageerd en aan klager vóór 1 mei 2015 conceptdagvaardingen in het vooruitzicht gesteld, doch deze toezegging is hij niet nagekomen zonder daarover contact op te nemen. Ook was verweerder op de datum van de zitting van de raad zijn toezegging om de betaalde eigen bijdragen aan klager terug te betalen ingeval hij de conceptdagvaardingen niet binnen de termijn gereed zou hebben, nog niet nagekomen.

6.3  Dit alles weegt des te zwaarder nu het onder meer een vordering tot wedertewerkstelling betreft en een vertraging als de onderhavige bij het instellen daarvan voor klager ernstige gevolgen kan hebben. Daarbij komt dat het voor klager, die kennelijk onterecht voorlopige hechtenis heeft ondergaan en zijn baan als gevolg daarvan is verloren, en zijn gezin ging om emotioneel en financieel belastende zaken waarin grote belangen op het spel stonden.

6.4 Verweerder heeft zijn tekortschieten erkend. De raad kan zich voorstellen dat de persoonlijke omstandigheden die verweerder als verklaring heeft aangevoerd, gezien hun aard en ernst, hem het functioneren in zijn werk ernstig bemoeilijkt hebben. Dit neemt niet weg dat een cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat zijn advocaat zijn zaak goed en voortvarend behandelt en dat de advocaat, als hij daartoe niet meer in staat is, de opdracht teruggeeft of andere maatregelen treft. Dit laatste heeft verweerder niet of te laat gedaan. Als verweerder klager niet zo lang aan het lijntje had gehouden, had  klager eerder naar een andere advocaat kunnen gaan en eerder duidelijkheid in zijn zaken kunnen krijgen.

6.5 Verweerder heeft in genoemde brief van 14 december 2015 zijn spijt betuigd. Ter zitting heeft hij voorts, in aanvulling op die brief met bijlage, verklaard “enkele maanden geleden” naar de deken te zijn gestapt omdat hij zelf inzag dat het niet goed ging. Ook heeft verweerder ter zitting verklaard dat sinds kort iemand hem helpt bij het werk. Beide stellingen zijn door de deken niet weersproken en worden door de raad als vaststaand aangenomen. Dit alles vindt de raad enigszins hoopgevend, maar het kwam voor klager te laat. 

6.6 De raad zal beide klachtonderdelen gegrond verklaren.

6.7 De raad ziet daarnaast in het voorgaande – en in de wens van klager om schadevergoeding te krijgen - grond om op de voet van artikel 48 lid 10 Advocatenwet ambtshalve uit te spreken, dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.  

Het dekenbezwaar

6.8 Vaststaat dat verweerder tijdens het dekenonderzoek niet schriftelijk heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om in het kader van het dekenonderzoek te reageren op de klacht. Hij heeft dit pas gedaan bij genoemde brief van 14 december 2105, ruim een maand na sluiting van het dekenonderzoek.

6.9 Daar staat tegenover dat verweerder blijkens het voorgaande “een paar maanden geleden” uit eigen beweging naar de deken is gestapt omdat hij zelf inzag dat het niet goed ging. Het is niet duidelijk geworden wat de deken (en de deken Midden-Nederland) met dit signaal heeft gedaan. De deken heeft ter zitting verklaard de volgende dag, op 16 december 2015, met verweerder te zullen bekijken hoe zij de structurele problemen in de praktijk van verweerder kunnen aanpakken, waarbij een praktische oplossing nodig is en herhaling moet worden voorkomen.

6.10   De raad is van oordeel dat het in het voordeel van verweerder spreekt, dat hij aldus heeft onderkend dat de zaken hem boven het hoofd groeiden en hulp heeft gezocht.

7.  MAATREGEL

7.1  De klacht is ernstig en gegrond. Dat rechtvaardigt op zich zelf een stevige maatregel. Bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel weegt de raad de volgende factoren mee.

7.2 De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij klager niet adequaat heeft bijgestaan in voor klager (en zijn gezin) financieel en emotioneel zwaarwegende zaken en bovendien op verzoeken van de deken om een reactie op de klacht niet of nauwelijks heeft gereageerd. De raad weegt ten nadele van verweerder ook mee – hoewel de klacht daarop geen betrekking heeft – dat verweerder niet heeft voldaan aan herhaalde verzoeken van klager om de dossiers aan de opvolgend advocaat af te geven. Ter zitting bleek dat verweerder de dossiers nog altijd onder zich had.

7.3  Deze klacht staat bovendien niet op zichzelf. Ter zitting is gebleken dat verweerder de post van meer cliënten niet meer opent, omdat de zaken hem boven het hoofd zijn gegroeid. De raad acht dit buitengewoon zorgelijk en riskant voor de cliënten. Verweerder erkent zelf dat het hem in de zaken van meerdere cliënten niet is gelukt om hun belangen adequaat te blijven behartigen. Dit blijkt ook uit het feit dat aan verweerder in 2015 door de raad een waarschuwing is opgelegd voor vergelijkbaar tekortschieten ten opzichte van een cliënt.

7.4  In het voordeel van verweerder spreekt daartegenover dat verweerder inzicht heeft getoond in zijn handelen, zijn welgemeende excuses heeft aangeboden en heeft toegezegd alle dossiers en een overzicht van de gewerkte uren vóór vrijdag 18 december a.s. 12:00 uur te zullen afgeven bij de nieuwe advocaat van klager, alsmede zich bij het declareren van de toevoegingen schappelijk te zullen opstellen.

7.5 Het dekenbezwaar is ook gegrond. Gezien de onder 6.9 en 6.10 geschetste omstandigheden rekent de raad dit verweerder echter minder zwaar aan.

7.6 Om te bevorderen dat verweerder zal doorgaan op de voorzichtig ingeslagen weg naar verbetering van de praktijkvoering, zal de raad een voorwaardelijke maatregel opleggen.

7.7 Gelet op alle omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden passend, met verkorting van de inzagetermijn, bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet, van tien jaar tot één jaar.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

8.2 De raad ziet voorts aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

-  verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-  spreekt uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee maanden op;

-  bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-  stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde inzagetermijn wordt verkort tot een jaar;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. J.J. Trap en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden, dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof op telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl