ECLI:NL:TADRAMS:2016:261 Raad van Discipline Amsterdam 16-767/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:261
Datum uitspraak: 23-12-2016
Datum publicatie: 30-12-2016
Zaaknummer(s): 16-767/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat gegrond. Zonder opdracht hoger beroep ingesteld. Onvoorwaardelijke schorsing 3 maanden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 december 2016

in de zaak 16-767/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 22 september 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 augustus 2016 met kenmerk 4015-0652, door de raad ontvangen op 12 augustus 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 november 2016 in aanwezigheid van klager en zijn echtgenote die tevens optreedt als zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 26 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief met bijlagen van verweerder aan de raad van 1 november 2016;

- de e-mail met bijlage van verweerder aan de raad van 9 november 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak in eerste aanleg.

2.2 Op 5 oktober 2012 heeft klager terechtgestaan als verdachte bij de politierechter. Bij meteen uitgesproken mondeling vonnis van 5 oktober 2012 is klager veroordeeld onder oplegging van twee maanden twee maanden detentie.

2.3 Verweerder heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld.

2.4 De behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 juli 2013. Klager was bij de behandeling van dat beroep niet aanwezig.

2.5 Bij arrest van 19 juli 2013 heeft het gerechtshof het vonnis van 5 oktober 2012 vernietigd en klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden alsmede de tenuitvoerlegging van een in 2011 voorwaardelijk opgelegde straf van één maand gevangenisstraf gelast.

2.6 Klager heeft met bijstand van een andere advocaat cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof. Het cassatieberoep is in 2015 afgewezen.

2.7 In september 2015 is de door het gerechtshof opgelegde straf geëxecuteerd.

2.8 Bij brief van 22 september 2015 aan de deken heeft klager zijn klacht over verweerder ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zonder toestemming van klager in hoger beroep is gegaan van het vonnis van de rechtbank van 5 oktober 2012, met alle gevolgen van dien.

3.2 Ter toelichting op de klacht heeft klager het volgende naar voren gebracht. Klager en zijn toenmalige verloofde, mevrouw A, waren enigszins opgelucht toen de rechtbank een gevangenisstraf van twee maanden oplegde. De straf viel in hun beleving mee en vanwege het feit dat klager reeds in voorarrest zat, kwam de geplande trouwdatum niet in geding. Na de uitspraak is klager direct terug naar zijn cel begeleid, waardoor hij niet met verweerder heeft kunnen spreken. Mevrouw A, haar zussen en schoonvader hebben met verweerder nagepraat over de zaak, in het bijzijn van een kantoorgenoot van verweerder. Verweerder meende dat de bewezenverklaring niet terecht was, omdat volgens hem het redelijk vermoeden van schuld ontbrak. Mevrouw A en de familie hebben verweerder te kennen gegeven tevreden te zijn met de uitspraak en daarin te willen berusten. Vervolgens heeft verweerder zonder toestemming van klager hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft klager daarvan niet op de hoogte gesteld, waardoor de uitspraak van het gerechtshof voor klager als een volkomen (onaangename) verrassing kwam. Toen klager verweerder hiermee confronteerde, stelde verweerder dat hij wel degelijk opdracht had om in hoger beroep te gaan en dat hij daarvoor geen bepaalde machtiging nodig had. Verweerder heeft klager vervolgens op diens verzoek kopieën van een tweetal brieven gezonden, waaruit zou moeten blijken van de opdracht om hoger beroep in te stellen. Deze brieven, waarvan klager ontkent ze ooit te hebben ontvangen, zijn gedateerd met jaartal 2013, terwijl de zaak in eerste aanleg in 2012 speelde. Volgens klager blijkt hieruit dat verweerder niet adequaat en zorgvuldig heeft gehandeld. Ook heeft verweerder niet adequaat gereageerd toen klager hem hiermee confronteerde.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij een beroepsfout heeft gemaakt. Hij stelt dat sprake was van een juridisch interessante zaak op grond waarvan hij klager indertijd heeft geadviseerd om hem opdracht te geven hoger beroep in te stellen. Dit is direct na de zitting van de politierechter in het bijzijn van een kantoorgenoot van verweerder met de familie van klager besproken. Verweerder heeft ook op diezelfde datum (5 oktober 2012) beroep ingesteld. Verweerder meent dat hij de opdracht tot het instellen van beroep ook aan klager heeft bevestigd, maar trof in zijn computer slechts brieven aan met een verkeerde datum. Verweerder verwijst voorts naar een brief van 10 mei 2013 aan klager, waarin hij klager in kennis stelt van de zitting op 5 juli 2013. Bovendien is klager door het Openbaar Ministerie op de hoogte gesteld van het hoger beroep, aldus verweerder. Indien klager het niet eens was met het hoger beroep had hij verweerder kunnen bellen en hem kunnen verzoeken het hoger beroep in te trekken. Omdat verweerder niets meer van klager vernam, heeft hij er op vertrouwd dat het beroep diende door te gaan en is hij naar de zitting geweest en daar als zijn gemachtigd raadsman opgetreden toen klager niet verscheen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals al dan niet in appel gaan en procestactieken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. 

5.2 Gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens klager, heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet aangetoond dat hij opdracht had en gemachtigd was om hoger beroep in te stellen en om als gemachtigd raadsman op te treden tijdens de zitting van het gerechtshof. Vast staat immers dat verweerder klager na afloop van de zitting van 5 oktober 2012 niet persoonlijk heeft gesproken. De brieven waarin verweerder de opdracht bevestigt zijn volgens klager geantedateerd, hetgeen door verweerder niet is weersproken, zodat de raad daarvan zal uitgaan. Daarbij komt dat uit de brieven niet blijkt dat verweerder de risico’s van het instellen van hoger beroep met klager heeft besproken. Hetzelfde geldt voor de brief van 10 mei 2013, waarvan – gelet op betwisting van de ontvangst ervan door klager - evenmin vaststaat dat deze is verzonden. De raad houdt het er dan ook voor dat verweerder ondanks het ontbreken van opdracht daartoe hoger beroep heeft ingesteld, met alle gevolgen van dien. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee gedragsrechtelijk laakbaar gehandeld. De conclusie is dat de klacht gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 De onderhavige klachtzaak staat niet op zichzelf. Verweerder is herhaaldelijk tuchtrechtelijk veroordeeld voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

6.2 De raad stelt op grond van het tuchtrechtelijk verleden van verweerder vast dat verweerder klaarblijkelijk geen lering trekt uit aan hem opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat enige verbetering en wijziging in zijn handelen te verwachten vallen.

6.3 De raad overweegt dat de ernst van het aan verweerder in deze klachtzaak te maken tuchtrechtelijke verwijt en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking genomen, het opleggen van een onvoorwaardelijke schorsing op zijn plaats is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing op voor de duur van drie maanden;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot drie jaar;

- bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dient verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

   - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. G. Kaaij, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 23 december 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam]     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl