ECLI:NL:TADRAMS:2016:252 Raad van Discipline Amsterdam 16-747/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:252
Datum uitspraak: 12-12-2016
Datum publicatie: 19-12-2016
Zaaknummer(s): 16-747/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van bewindvoerder over advocaat van de onder bewind gestelde persoon, G. Verweerster heeft de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet overschreden door G zonder toestemming van klaagster te bezoeken en door – zonder een rechterlijke machtiging – afgifte van het medisch dossier van G te vragen. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 12 december 2016

in de zaak 16-747/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 18 december 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 augustus 2016 met kenmerk 4015-0876, door de raad ontvangen op 5 augustus 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 31 oktober 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 20 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2013 tot (opvolgend) bewindvoerder en mentor van mevrouw G (hierna: G) benoemd. G heeft een verstandelijke beperking en heeft in een periode van 2010 tot (20 augustus) 2014 in zorginstelling P (hierna: de zorginstelling) gewoond.

2.2 Nadat verweerster de behandeling van het dossier van G op verzoek van een collega advocaat uit het arrondissement Amsterdam van haar had overgenomen, is door de Raad voor Rechtsbijstand op 10 februari 2014 een toevoeging ten behoeve van G op naam van verweerster afgegeven.

2.3 Verweerster heeft G op 7 april 2014 in de zorginstelling bezocht en G een medische machtiging laten tekenen. Verweerster is tijdens het bezoek vergezeld door de stiefvader van G, de heer F. Klaagster was niet van het bezoek op de hoogte.

2.4 Op 8 april 2014 heeft verweerster telefonisch contact met klaagster opgenomen. Verweerster heeft verzocht om inzage in het medisch dossier van G. Klaagster heeft daarvoor geen toestemming gegeven.

2.5 Op verzoek van klaagster heeft een orthopedagoog van de zorginstelling op 18 april 2014 onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid bij G op het gebied van toestemming geven voor inzage in haar medische dossier. De orthopedagoog is tot de conclusie gekomen dat G niet in staat is om alle voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen en zo tot een gedegen beslissing te komen. De orthopedagoog heeft haar bevindingen in een rapport van 19 april 2014 verwerkt. 

2.6 Verweerster heeft bij brief van 30 april 2014 onder overlegging van een medische machtiging bij de zorginstelling alle medische stukken van G opgevraagd. Bij brief van 16 mei 2014 heeft de bedrijfsjurist van de zorginstelling verweerster bericht dat de gevraagde informatie niet kan worden verstrekt zonder de vereiste toestemming van klaagster, de mentor van G. Verweerster heeft zich bij brief van 28 mei 2014 tot klaagster gewend. Bij de brief is de door G ondertekende ‘medische machtiging’ gevoegd. Klaagster heeft opnieuw geen toestemming gegeven.

2.7 Verweerster heeft op 18 juni 2014 een verzoek bij de kantonrechter ingediend om de medische stukken van G te mogen inzien. De kantonrechter heeft het verzoek op 14 juli 2014 – onder verwijzing naar het rapport van 19 april 2014 (vergelijk 2.5) – afgewezen.

2.8 Verweerster heeft namens G een verzoek bij de rechtbank ingediend om klaagster te ontslaan uit haar functie van mentor en bewindvoerder en de heer F in die functies te benoemen. Op 12 augustus 2014 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.

2.9 De kantonrechter heeft ten vervolge op de zitting van 12 augustus 2014 op 13 augustus 2014 (alsnog) toestemming aan verweerster gegeven om een toevoeging voor de werkzaamheden voor G aan te vragen en om als G’s advocaat op te treden. Op dat moment zijn ook verschillende (proces)stukken van G – waaronder het rapport van 19 april 2014 – aan verweerster ter beschikking gesteld.

2.10 G woont vanaf 20 augustus 2014 bij de heer F. Op verzoek van de heer F hebben twee (neuro)psychologen onderzoek gedaan naar de cognitieve capaciteiten en het emotioneel en gedragsfunctioneren van G.  Klaagster heeft toestemming gegeven voor het onderzoek. In het onderzoeksrapport van 6 januari 2015 concluderen de (neuro)psychologen onder meer:

“Alle gegevens tezamen in overweging genomen, worden er voldoende aanwijzingen gevonden om te stellen dat er bij cl. sprake is van een matig/licht verstandelijke beperking, een disharmonisch ontwikkelingsprofiel en ASS (…). Cl. is in staat vaardigheden te leren mits er leervoorwaarden gesteld worden passend bij iemand met ASS, zoals structuur, begrenzing en veiligheid. Indien daar niet aan voldaan wordt, en cl. wordt ofwel te hoog ofwel te laag benaderd in haar ontwikkelingsniveau, kan er bij cl. ernstig onderpresteren ontstaan. (…) Om cl. goed te laten functioneren is allereerst een rustige en gestructureerde omgeving essentieel. In die omgeving moet 1-op-1 begeleiding mogelijk zijn.”

2.11 Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2015 is klaagster ontslagen uit de functie van mentor. De heer F is bij diezelfde beschikking benoemd tot opvolgend mentor. Het verzoek tot benoeming van de heer F tot bewindvoerder is afgewezen. In de beschikking wordt onder meer overwogen:

“Uit de uitgebreide rapportage blijkt: dat rechthebbende [G, raad] zich rustig en ontspannen lijkt te gedragen in de huidige situatie. Vanuit deze situatie kan er gezocht worden naar een geschikte woonplek. Ondanks het turbulente leven van rechthebbende lijkt zij momenteel stabiel zowel in haar stemming als in haar gedrag.

Gelet op de eindconclusie van de rapportage is de kantonrechter van mening dat rechthebbende gebaat is bij de huidige situatie. De kantonrechter zal – hoewel aan de werkwijze van de huidige mentor niet getwijfeld wordt – overgaan tot benoeming van de heer [F] tot mentor.”

2.12 Verweerster is ten aanzien van het afgewezen deel van het verzoek in hoger beroep gegaan. Er was een zitting bij het Hof Amsterdam bepaald op 28 januari 2016. Verweerster heeft het Hof ruim twee weken voorafgaand aan de zitting verzocht meer tijd voor de zitting te reserveren teneinde ter zitting tevens een door verweerster in te dienen voorlopige voorziening – tot benoeming van een tijdelijk bewindvoerder – te kunnen behandelen. Verweerster heeft op 12 januari 2016 een concept verzoekschrift aan het Hof toegestuurd. Verweerster heeft (de advocaat van) klaagster niet van het concept op de hoogte gebracht. Verweerster heeft op 15 januari 2016 een definitief verzoekschrift bij het Hof ingediend. Een afschrift van het definitieve verzoekschrift heeft verweerster op 15 januari 2016 aan (de advocaat van) klaagster toegestuurd.

2.13 In de hoger beroep procedure heeft klaagster zich – onder verwijzing naar het rapport van de orthopedagoog van 19 april 2014 – andermaal op het standpunt gesteld dat G niet in staat is haar wil te bepalen. Het Hof is in zijn beschikking van 12 april 2016 aan het betoog van klaagster voorbij gegaan en heeft daartoe overwogen:

“Uit het verslag van [19 april 2014] volgt enkel dat bij het bepalen van haar wil om toestemming te geven voor inzage in haar dossier aan derden rechthebbende niet in staat wordt geacht om tot een gedegen beslissing te komen. In dit geval gaat het om de vraag of de wil van rechthebbende gericht is op het voeren van de onderhavige procedure. Rechthebbende heeft, voor zover van belang, ter zitting in hoger beroep verklaard: “het gaat goed bij papa sinds ik daar woon. Ik voel me daar thuis prettig. Ik wil daar blijven wonen. In het weekend logeer ik bij mama. (…) Ik wil geen curatele. Dan zit ik opgesloten. Ik krijg € 10,- zakgeld. (…) We zitten hier in hoger beroep omdat de bewindvoerder eraf gaat. Ik wil een andere bewindvoerder. Ik denk dan aan mijn vader (…).”Het hof is van oordeel dat rechthebbende met deze verklaring haar wil heeft geuit en dat deze in overeenstemming is met het onderhavige verzoek. Daar komt bij dat de advocaat van rechthebbende een eigen verantwoordelijkheid heeft om te beoordelen of haar verklaring in overeenstemming is met haar wil.”

Het Hof heeft klaagster in de beschikking van 12 april 2016 met onmiddellijke ingang ontslagen uit de functie van bewindvoerder van G en heeft de heer F benoemd tot opvolgend bewindvoerder.

2.14 Klaagster is op 19 april 2016 benaderd door een journalist die informatie wilde over (de zaak van) G.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster zich onacceptabel en onprofessioneel heeft gedragen:

a) zo heeft verweerster zich op enig moment in 2014 zonder instructie van klaagster en zonder machtiging van de kantonrechter – en zonder dat voorafgaand overleg met klaagster had plaatsgevonden – als advocaat van G gepresenteerd en heeft zij bij de zorginstelling een verzoek gedaan tot afgifte van het medisch dossier van G;

b) zo heeft verweerster zich in contacten met de zorginstelling niet zorgvuldig gedragen door zonder voorafgaande toestemming van klaagster en zonder aanwezigheid van een begeleider op 6 april 2014 met mevrouw G op haar kamer te spreken;

3.2 Klaagster noemt in de toelichting op haar klacht aanvullende voorbeelden van het onacceptabele en onprofessionele gedrag van verweerster:

c) zo heeft verweerster zich binnen de procesgang schuldig maakt aan misstanden (niet voldoen aan substantiëringsplicht en van appelschrift ‘een zoekplaatje’ gemaakt) en klaagsters advocaat niet op de hoogte gesteld van het verzoekschrift van 12 januari 2016 en overigens niet gelijktijdig een afschrift van dat verzoekschrift aan klaagsters advocaat te zenden;

d) zo (i) heeft verweerster valselijk aan de rechter verklaard dat zij niet tevens de heer F. vertegenwoordigde, (ii) heeft verweerster zich tijdens het telefonisch contact met klaagster onbetamelijk gedragen, (iii) heeft zij klaagster ten onrechte beschuldigd de pinpas van G te hebben achtergehouden, (iv) heeft zij onjuiste informatie verschaft aan een medewerkster van een zorgorganisatie, (v) heeft zij een van de (neuro)psychologen twee pagina’s van klaagsters verweerschrift laten lezen en ook (vi) heeft verweerster een journalist benaderd en met wie verweerster over de zaak heeft gesproken.

3.3 Klaagster stelt ter verdere toelichting op haar klacht dat G niet in staat is haar wil te bepalen. G heeft zich in die zin ook niet zelfstandig tot verweerster kunnen wenden. Dat is ook niet gebeurd; het is in feite de heer F geweest die zich tot verweerster heeft gewend, aldus klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Verweerster is G in april 2014 bij gaan staan omdat G tegen haar zin – onder meer vanwege een geblindeerd raam op haar kamer – in de zorginstelling verbleef. Verweerster heeft G op 7 april 2014 in de zorginstelling bezocht, dat stond haar vrij. Verweerster is met medeweten van het personeel van de zorginstelling op de kamer van G gaan zitten. Nadat verweerster om het medisch dossier van G had verzocht, werd zij verwezen naar klaagster in haar hoedanigheid van mentor. Verweerster heeft daarop op 8 april 2014 telefonisch contact opgenomen met klaagster.

4.3 G staat niet onder curatele en wordt derhalve door de rechter handelingsbekwaam geacht. Verweerster heeft door het stellen van vragen ook bij G onderzocht of zij wist wat een mentor en een bewindvoerder was. G is bij een hoorzitting aanwezig geweest naar aanleiding van haar eigen verzoek een andere mentor en bewindvoerder te laten benoemen. G heeft zelf het woord gevoerd en heeft daar ook uitgelegd wat de taken zijn van een mentor en een bewindvoerder. Ook het Hof heeft G handelingsbekwaam geacht.

4.4 Verweerster voert ook overigens verweer. Op het verweer wordt hierna, waar nodig, ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen;  de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

5.2 De advocaat komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

Klacht – Onderdelen a) en b)

5.3 Klaagsters klacht komt er in de kern op neer dat verweerster zich tegenover haar en de zorginstelling waar G verbleef onacceptabel en onprofessioneel heeft gedragen. Klaagster licht haar klacht toe aan de hand van een aantal voorbeelden die grofweg in vier onderdelen uiteen vallen. De raad gaat bij de beoordeling in op de verschillende onderdelen. De onderdelen a) en b) lenen zich daarbij voor gezamenlijke behandeling.

5.4 Vaststaat dat G reeds een advocaat had en dat verweerster die advocaat is opgevolgd sinds februari 2014; vanaf dat moment was er immers een toevoeging ten behoeve van G op verweersters naam afgegeven. In die hoedanigheid mocht verweerster G bezoeken en zelfstandig contact met haar hebben; daar had zij – op grond van de haar toekomende vrijheid – geen toestemming van klaagster of een machtiging van de kantonrechter voor nodig. De raad overweegt dat dergelijke toestemming wellicht wel nodig was om G in rechte te kunnen vertegenwoordigen. Het klachtdossier laat op dat punt een beeld zien waarin verweerster de kantonrechter impliciet om toestemming heeft verzocht op het moment dat zij heeft verzocht inzage in het medische dossier van G te krijgen. De kantonrechter heeft verweerster uiteindelijk op 13 augustus 2014 toestemming verleend om G te vertegenwoordigen; ook heeft verweerster op dat moment de beschikking gekregen over de stukken in het dossier, waaronder het rapport van 19 april 2014.  Dat verweerster wellicht in een eerder stadium om toestemming had kunnen verzoeken, valt haar niet tuchtrechtelijk aan te rekenen.

5.5 Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij tijdens het gesprek dat zij op 7 april 2014 met G had, tot de conclusie is gekomen dat G in staat was haar wil te bepalen. Een onderzoek dat uitwees dat dit anders was, was op dat moment (nog) niet beschikbaar. Het kan verweerster tegen die achtergrond niet worden verweten dat zij om het medische dossier van G heeft verzocht en dat zij G in dat verband een machtiging heeft laten tekenen. Een rapport waaruit bleek dat G niet, althans onvoldoende, wilsbekwaam was – daar waar het toestemming voor inzage in haar medische dossier betrof – is eerst op 19 april 2014 opgemaakt. Vaststaat dat verweerster eerst na 13 augustus 2014 bekend is geworden met dat rapport toen zij onder meer dat stuk kreeg van de rechtbank met het oog op het verlenen van rechtsbijstand aan G. Verweerster mocht er aldus tot die tijd op grond van  haar eigen waarneming vanuit gaan dat G haar wil kon bepalen. Dat G haar wil daadwerkelijk kon bepalen is overigens ook nadien door het Hof aangenomen.

5.6 Conclusie van het voorgaande is dat het bezoek aan de instelling voortvloeide uit haar taak als advocaat de belangen van G te behartigen en dus niet onprofessioneel is geweest. Ook heeft verweerster zich niet onprofessioneel of onacceptabel gedragen door afgifte van het medisch dossier van G te verzoeken.

Onderdeel c)

5.7 Met het voorbeeld dat wordt aangeduid als ‘onderdeel c’ maakt klaagster verweerster verwijten in de processuele sfeer waarbij verweerster onder meer het verwijt wordt gemaakt dat zij Gedragsregel 15 niet heeft gerespecteerd.

5.8 Verweerster voert met betrekking tot het verwijt van het ‘zoekplaatje’ aan dat het haar veel moeite heeft gekost om de verschillende stukken te bemachtigen. Aangezien verweerster de stukken in etappes heeft ontvangen, heeft zij de stukken niet in één keer in de procedure kunnen overleggen. Met betrekking tot het op 12 januari 2016 aan het Hof verstuurde verzoekschrift merkt verweerster op dat het een concept betrof. Verweerster heeft dit concept op verzoek van het Hof toegestuurd om door het Hof te kunnen beoordelen hoeveel tijd er voor de zitting zou moeten worden gereserveerd, aldus – steeds – verweerster.

5.9 De raad overweegt als volgt. De stelling van verweerster dat zij de stukken in etappes heeft ontvangen, is door klaagster niet, althans onvoldoende, betwist. De raad is tegen die achtergrond van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de opbouw van haar appelschrift.

5.10 De door verweerster aangevraagde voorlopige voorziening geldt als een losse procedure die naast de reeds aanhangige procedure aanhangig is gemaakt. Zodoende doet de in Gedragsregel 15 bedoelde situatie van ‘een aanhangig geding’ zich hier niet voor. Voor verweerster bestond aldus niet de verplichting de advocaat van klaagster van het concept op de hoogte te brengen of een afschrift van het concept aan haar te verstrekken. Onbetwist is vervolgens gebleven dat verweerster de ingediende voorlopige voorzieningen tijdig aan de advocaat van klaagster heeft gezonden. Ook op dit punt kan verweerster daarom geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.11 Nu er in deze procedure sprake is van een hoger beroep tegen een beschikking en daarvoor de artikelen 358 e.v. Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering gelden is onvoldoende gesteld of gebleken dat het door verweerster ingediende beroepsschrift met die artikelen in strijd zou zijn geweest. De beschikking van het Hof geeft daarvoor ook geen aanwijzingen.

Onderdeel d)

5.12 Verweerster heeft de onder d) gemaakte verwijten op hoofdlijnen betwist. Met betrekking tot de pinpas heeft verweerster aanvullend opgemerkt dat zij slechts een vraag heeft gesteld waar namens klaagster een antwoord op gegeven had kunnen worden.

5.13 De raad stelt vast dat klaagster haar klacht – tegenover de betwisting door verweerster – voor wat betreft onderdeel d) onvoldoende heeft onderbouwd. De raad kan de aan de klacht ten grondslag gestelde feiten aldus niet vaststellen.

5.14 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. S. van Andel en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerster

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

-  de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl