ECLI:NL:TADRAMS:2016:247 Raad van Discipline Amsterdam 16-667/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:247
Datum uitspraak: 06-12-2016
Datum publicatie: 13-12-2016
Zaaknummer(s): 16-667/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht van curator tegen de advocaat van curanda. Het dossier laat een beeld zien van een advocaat die zorgwekkend weinig distantie betracht. Berisping en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 december 2016

in de zaak 16-667/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 december 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 14 juli 2015 met kenmerk 4015-0857, door de raad ontvangen op 15 juli 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is gezamenlijk behandeld met de klacht tegen verweerster met zaaknummer 16-666/A/A, ter zitting van de raad van 25 oktober 2016 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde. en de gemachtigde van verweerster. Verweerster is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stuken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 20 oktober 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is bij beschikking van 7 mei 2015 benoemd tot curator over mevrouw A (hierna curanda), die gediagnosticeerd is met ouderdoms-dementie. Voor die tijd was klaagster, vanaf 8 december 2014, bewindvoerder en mentor van curanda.

2.2 Verweerster is de advocaat van een dochter (hierna M) en een kleindochter van curanda (hierna S). Verweerster staat hen op betalende basis bij. Op enig moment is verweerster ook curanda gaan bijstaan, in geschillen met klaagster betreffende de curatele. Verweerster staat curanda op toevoegingsbasis bij. Curanda heeft nog drie dochters, te weten R, F en H. Dochter H heeft ook een klacht tegen verweerster ingediend. Dit is de klacht met zaaknummer 16-666/A/A die hiervoor in overweging 1.3 is genoemd. De dochters van curanda hebben een verschil van mening over de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de verzorging van curanda en lijken verdeeld te zijn in twee kampen: het ene “kamp” wil curanda thuis verzorgen en het andere “kamp” wil dat curanda in een verpleeghuis wordt opgenomen.

2.3 Tot april 2015 verbleef curanda in een verpleeghuis in Amsterdam. Omdat klaagster van mening was dat curanda in het verpleeghuis niet de zorg kreeg die zij nodig had, heeft klaagster besloten curanda uit het verpleeghuis te halen en voorlopig bij dochter M te laten verblijven. Curanda heeft van april 2015 tot en met 27 december 2015 bij dochter M en kleindochter S ingewoond. Over dit verblijf heeft een drietal kort geding procedures plaatsgevonden.

2.4 Op 25 juni 2015 heeft dochter M klaagster in kort geding gedagvaard en gevorderd klaagster te veroordelen te gehengen en te gedogen dat curanda bij haar verblijft en klaagster te verbieden om enige handeling te verrichten die voornoemd verblijf doet verhinderen. De reden voor dit kort geding was dat klaagster had geregeld dat curanda kon worden opgenomen in een (ander) verpleeghuis in Amsterdam. Verweerster heeft dochter M in deze procedure bijgestaan. Bij vonnis van 17 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter de vordering van dochter M afgewezen.

2.5 Op 7 augustus 2015 zijn curanda, dochter M en kleindochter S, allen bijgestaan door verweerster, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter van 7 mei 2015 (zie hiervoor, 2.1).

2.6 Bij dagvaarding van 18 september 2015 heeft klaagster, in haar hoedanigheid van curator over curanda, gevorderd dochter M te veroordelen curanda over te brengen naar een door de curator te bepalen plaats. Curanda, bijgestaan door verweerster, heeft zich in deze procedure gevoegd aan de zijde van dochter M. Dochter M werd in dit kort geding bijgestaan door de heer B, de gemachtigde van verweerster in onderhavige klachtprocedure. Bij vonnis van 14 oktober 2015 is de vordering van klaagster toegewezen, met dien verstande dat is bepaald dat klaagster aan de veroordeling geen rechten kan ontlenen als dochter M voldoet aan de in het vonnis vermelde voorwaarden – die neerkomen op het toelaten van klaagster tot curanda – zou voldoen.

2.7 Op 9 november 2015 heeft curanda, bijgestaan door verweerster, klaagster, in haar hoedanigheid van curator over curanda, en dochter M in kort geding gedagvaard. Inzet van dit kort geding was -kort gezegd- klaagster en dochter M te doen verbieden curanda tegen haar wil in over te doen plaatsen naar een andere verblijfplaats. Dochter M werd ook in dit kort geding bijgestaan door de heer B voornoemd. In deze zaak is na de zitting op 19 november 2015 curanda bij dochter M thuis door de voorzieningenrechter gehoord in aanwezigheid van klaagster en verweerster. De zaak is vervolgens aangehouden.

2.8 In november 2015 heeft curanda, bijgestaan door verweerster, bij de rechtbank een verzoek ingediend strekkende tot benoeming van een nieuwe curator. Bij beschikking van 28 januari 2016 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.

2.9 Op 26 november 2015 is curanda met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Onder meer klaagster en verweerster hebben curanda op diezelfde dag in het ziekenhuis bezocht.

2.10 Op 11 december 2015 heeft er in verband met de situatie van curanda een eigen krachtconferentie plaatsgevonden, waarbij klaagster en dochters H en F niet aanwezig waren.

2.11 Vanaf 27 december 2016 heeft curanda bij dochter F verbleven.

2.12 Op 11 januari 2016 heeft in de hiervoor in 2.5 genoemde procedure een zitting bij het hof plaatsgevonden. In het proces-verbaal van de zitting staat, voor zover hier relevant:

“[Verweerster]

Sinds 27 december 2015 verblijft betrokkenen [curanda, rvd] bij [dochter F]. (…) Mijn positie is lastig geworden, want ik kan niet verifiëren bij betrokkene zelf of zij nog door mij wil worden bijgestaan. Ik krijg geen toegang tot betrokkene. (…)

[Gemachtigde van klaagster]

(…) Betrokkene heeft laten weten dat zij niet meer door [verweerster] vertegenwoordigd wil worden.

(…)

De voorzitter (…) [Verweerster] moet duidelijkheid kunnen geven over haar positie ten aanzien van betrokkene. [Dochter F] en [klaagster] dienen daartoe [verweerster] de mogelijkheid te bieden buiten aanwezigheid van de dochters met betrokkene te spreken. (…)

Hierop sluit de voorzitter de behandeling en deelt als beslissing van het hof mede dat de zaak met drie weken zal worden aangehouden in afwachting van nader bericht van [verweerster].”

2.13 Op 1 februari 2016 heeft verweerster curanda gesproken in de woning van dochter F. Bij brief van 3 februari 2016 heeft verweerster het gerechtshof meegedeeld dat curanda haar heeft bevestigd dat zij wil dat verweerster haar advocaat blijft en dat zij onder geen beding wenst te worden opgenomen in een verpleeghuis.

2.14 Op 3 februari 2016 is de zitting in de hiervoor onder 2.7 genoemde zaak voortgezet en heeft curanda haar eis gewijzigd en haar vordering jegens M ingetrokken. Bij vonnis van 16 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter de vordering van curanda afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van klaagster.

2.15 Op 11 februari 2016 heeft dochter R vernomen dat curanda die dag geplaatst zou worden in een verpleeghuis in Amstelveen. Verweerster heeft het verpleeghuis vervolgens voorgehouden dat geen sprake is van vrijwillige opname en dat een daartoe strekkende geldige machtiging op grond van de Wet BOPZ ontbrak. Het verpleeghuis heeft daarop geweigerd curanda op te nemen.

2.16 Bij brief van 12 februari 2016 heeft klaagster verweerster verboden contact op te nemen met curanda.

2.17 Bij dagvaarding van 29 februari 2016 heeft curanda, bijgestaan door verweerster, klaagster zowel pro sé als in haar hoedanigheid van curator over curanda, in kort geding gedagvaard en - onder meer - gevorderd haar te veroordelen verweerster ongehinderd toegang te verlenen tot curanda. Bij tussenvonnis van 17 maart 2016 is de zaak aangehouden tot 25 maart 2016 in afwachting van een schriftelijke verklaring van de huisarts van curanda.

2.18 Op 15 maart 2016 is curanda met toepassing van de door klaagster ten behoeve van curanda verkregen BOPZ-indicatie geplaats in een verpleeghuis in Amsterdam.

2.19 Bij vonnis van 8 april 2016 heeft de voorzieningenrechter in de hiervoor in 2.17 genoemde procedure de vorderingen van curanda afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van klaagster. Het vonnis luidt, voor zover relevant:

“2.3. In de verklaring van de huisarts van 18 maart 2016 staat voor zover van belang het volgende:

(…) Wat duidelijk is bij de bezoeken aan [curanda] is dat zij een vrij ver gevorderde vorm van dementie heeft. (…)

Wat ik geconstateerd heb tijdens de visites bij [curanda] is dat [curanda] snel onrustig wordt, geagiteerd kan reageren en ook grof in de mond word. Dit gebeurde meerdere malen tijdens de verzorging door de thuiszorg die vaak aanwezigh was bij mijn huisbezoeken. Maar ook bij gesprekken die als onderwerp de geschillen tussen de zussen en de verblijfplaats van [curanda] hadden, merkte ik dat zij makkelijk uit haar doen raakt (…) Hoe [curanda] gereageerd heeft op het bezoek van haar advocaat kan ik niet goed zeggen, omdat ik niet vlak na het bezoek aanwezig was.

[Curanda] is duidelijk gebaat bij rust om haar heen. Dan is zij zelf ook rustig.

(…)

Alleen al vanwege de mate van zorg die [curanda] nodig heeft die door welke thuiszorg dan ook met moeite geleverd kan worden, maakt dat ik het medisch gezien noodzakelijk acht dat [curanda] in een verpleeghuis verblijft.

Belangrijke aanvulling bij uw besluitvorming kan zijn dat [curanda] in de gesprekken met mij over het verhuizen naar een verpleeghuis duidelijk geen bezwaar daartegen heeft aangegeven. Ik had daarbij de indruk dat zij ook goed begreep (…) waar het over ging.”

2.20 Bij beschikking van 5 juli 2016 heeft het hof uitspraak gedaan in de hiervoor in 2.5 genoemde procedure en de bestreden beschikking bekrachtigd. De beschikking van het hof luidt, voor zover van belang:

“4.1. (…) [Verweerster] heeft verklaard dat betrokkene haar in september 2015 de opdracht heeft gegeven al het nodige te doen om opname in een verpleeghuis te voorkomen en dat zij op 1 februari 2016 heeft bevestigd dat zij door [verweerster] wil worden bijgestaan. Het hof heeft geen reden aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. (…)

4.5. (…) Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de huisarts en [de curator] en de (haaks daarop staande) verklaring van [verweerster], ten aanzien van hetgeen betrokkene jegens hen over haar verblijfplaats heeft verklaard. Uit de inhoud van die verklaringen blijkt immers dat betrokkene wisselende standpunten inneemt over de door haar gewenste verblijfplaats. (…)

Gezien het voorgaande acht het hof betrokkene onvoldoende in staat haar belangen behoorlijk waar te nemen, met name voor wat betreft (de invulling van) haar verzorging (…) De noodzaak tot curatele is daarmee genoegzaam komen vast te staan. Dit brengt met zich dat de bestreden beschikking van 7 mei 2015 zal worden bekrachtigd.”

2.21 Op 5 oktober 2016 heeft mr. A namens curanda bij de Hoge Raad een verzoekschrift ingediend tot het instellen van cassatie tegen de beschikking van het hof.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) tegenover curanda en haar familie evidente onjuistheden over uitspraken van de rechter heeft verkondigd;

b) in de ene kort geding procedure als advocaat van dochter M heeft opgetreden en in de andere kort geding procedure tegen dochter M heeft opgetreden;

c) zich rechtstreeks tot klaagster heeft gewend, terwijl de advocaat van klaagster verweerster erop had gewezen dat zij niet geacht wordt klaagster te benaderen;

d) zich intimiderend en neerbuigend ten opzichte van klaagster heeft gedragen;

e) zonder een daartoe verkregen opdracht werkzaamheden verricht voor curanda.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht van klaagster ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2 Voorts geldt dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht en de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient te vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij tegen curanda en de familie van curanda evidente onjuistheden heeft verkondigd over uitspraken van de rechter. In het ziekenhuis heeft verweerster gezegd dat de rechter tijdens de zitting op 9 november 2015 heeft bepaald dat klaagster pas na 17 december 2015 weer over curanda kon beschikken. Dit terwijl de rechter volgens klaagster alleen heeft gezegd dat er pas op 17 december 2015 uitspraak zou worden gedaan.

5.4 Verweerster heeft betwist dat zij dergelijke evidente onjuistheden heeft verkondigd over uitspraken van de rechter. Tegenover deze betwisting heeft klaagster haar klacht niet onderbouwd. Nu het klachtdossier hiervoor ook geen aanknopingspunten biedt, kan de raad niet vaststellen dat verweerster evident onjuiste uitspraken heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij in de ene kort geding procedure voor dochter M en in de andere kort geding procedure tegen dochter M heeft opgetreden. Met deze laatste procedure doelt klaagster op het hiervoor in 2.7 genoemde kort geding, waarin curanda, bijgestaan door verweerster, onder meer dochter M heeft gedagvaard.

5.6 De raad overweegt als volgt. Op grond van Gedragsregel 7 lid 4 is het de advocaat niet toegestaan tegen een bestaande cliënt van hem op te treden. Deze regel heeft de bescherming van die cliënt ten doel, hetgeen met zich mee brengt dat een wederpartij of een derde zich niet op deze regel kan beroepen. Gedragsregel 7 lid 4 strekt in casu derhalve slechts tot de bescherming van de belangen van dochter M en niet tot die van klaagster (of curanda) als wederpartij van dochter M. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

Ad klachtonderdelen c) en d)

5.7 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de confrontatie die op 26 november 2015 in het ziekenhuis zou hebben plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Volgens klaagster heeft verweerster zich in het ziekenhuis rechtstreeks tot haar gewend, terwijl verweerster wist dat zij werd bijgestaan door een advocaat, en heeft verweerster zich daarbij intimiderend en neerbuigend ten opzichte van haar gedragen.

5.8 Verweerster heeft erkend dat zij klaagster in het ziekenhuis heeft benaderd. Het ging om de gezondheidstoestand van curanda en hoe in dat kader gehandeld moest worden. Klaagster wenste daarover niet met verweerster te praten en daar is het bij gebleven, aldus verweerster.

5.9 De raad overweegt als volgt. In Gedragsregel 18 lid 1 is bepaald dat een advocaat zich niet in verbinding stelt met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. De raad is van oordeel dat verweerster, gezien de setting waarin een en ander heeft plaatsgevonden, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich in het ziekenhuis rechtstreeks tot klaagster te wenden. Verweerster heeft voorts betwist dat zij zich intimiderend en neerbuigend ten opzichte van klaagster heeft gedragen. Nu partijen beiden een andere lezing hebben van hetgeen zich in het ziekenhuis tussen hen heeft afgespeeld en het klachtdossier hierover geen helderheid verschaft, kan de raad niet vaststellen dat verweerster zich intimiderend en neerbuigend ten opzichte van klaagster heeft gedragen.

5.10 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen c) en d) ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel e)

5.11 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij zonder opdracht daartoe werkzaamheden voor curanda verricht.

5.12 De raad stelt voorop degene die onder curatele staat handelingsonbekwaam is maar dat een curandus of curanda wel bekwaam is om in rechte op te treden in zaken die op de curatele betrekking hebben en dus een advocaat in kan schakelen. Dat neemt niet weg dat klaagster bij dit klachtonderdeel een rechtstreeks belang heeft, gelet op de financiële aspecten van de werkzaamheden van verweerster voor curanda, waarvoor de curator verantwoordelijk is.

5.13 De raad stelt voorts vast dat het hof in de beschikking van 5 juli 2016 (zie hiervoor, 2.20) heeft overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van verweerster dat curanda haar in het gesprek op 1 februari 2016 heeft gezegd dat zij door verweerster wil worden bijgestaan. De omstandigheid dat rechterlijke instanties een advocaat op zijn of haar woord gelooft, en ook moet geloven, betekent echter niet zonder meer dat ook de raad er in onderhavige klachtprocedure vanuit dient te gaan dat curanda verweerster opdracht heeft gegeven haar bij te staan. De raad hanteert hiervoor een eigen toets.

5.14 De gemachtigde van verweerster heeft ter zitting toegelicht dat verweerster eerst de advocaat van dochter M was en van dochter M had vernomen dat curanda niet content was met de curatele. Verweerster toen een keer met curanda gesproken en gevraagd of zij iets voor haar kon doen. Curanda heeft verweerster toen opdracht gegeven al het mogelijke te doen om te voorkomen dat zij in een verpleeghuis zou worden geplaatst. In het gesprek dat verweerster naar aanleiding van de zitting bij het hof op 1 februari 2016 met curanda heeft gehad, heeft curanda haar nog eens bevestigd dat zij niet naar een verpleeghuis wilde en dat zij nog steeds wilde dat verweerster haar zou bijstaan. Daarna is verweerster de toegang tot curanda ontzegd. Verweerster acteert nog steeds op basis van de eerdere opdracht van curanda want die is nooit ingetrokken.

5.15 De raad overweegt als volgt. Vast staat dat verweerster slechts twee gesprekken met curanda heeft gehad, een gesprek ergens halverwege 2015 en een gesprek op 1 februari 2016. Niet is in geschil dat verweerster er ten tijde van het eerste gesprek met curanda van op de hoogte was dat zij onder curatele stond. Het had daarom op de weg van verweerster gelegen om, alvorens welke werkzaamheden dan ook voor curanda uit te voeren, contact op te nemen met klaagster om de financiële consequenties daarvan te bespreken. Vast staat dat verweerster dit niet heeft gedaan. Zij heeft dit evenmin gedaan telkens voorafgaand aan door haar namens curanda gevoerde procedures. Ook dit had wel op haar weg gelegen, gelet op de financiële consequenties van die procedures voor curanda, zoals bijvoorbeeld proceskostenveroordelingen. Niet gebleken is dat verweerster curanda een opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Evenmin is gebleken dat verweerster de door haar voor curanda te nemen stappen met curanda heeft besproken en schriftelijk aan haar heeft bevestigd. Verweerster heeft haar opdracht kennelijk zo opgevat dat zij er ten koste van alles voor zou moeten zorgen dat curanda niet in een verpleeghuis terecht zou komen, zonder daarbij steeds te verifiëren of dit inderdaad werkelijk en/of nog steeds de wens van curanda was. Dit had wel op de weg van verweerster gelegen, temeer nu het hier gaat om een psychisch kwetsbare cliënt die niet in staat was voor zichzelf te zorgen waarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet worden betracht. Verweerster had zich er, zeker na de verklaring van de huisarts (zie hiervoor, 2.19), van moeten vergewissen dat curanda in staat was haar wil te bepalen toen zij zei niet naar een verpleeghuis te willen. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd dat zij geen toegang tot curanda krijgt en dus ook niet van curanda kan horen dat het goed is zo, maar verweerster had curanda ook per brief kunnen benaderen, de opdracht kunnen neerleggen of de deken, zo nodig: herhaaldelijk, om advies kunnen vragen. In plaats daarvan heeft verweerster ervoor gekozen om, ondanks dat zij curanda al sinds 1 februari 2016 niet meer heeft gezien of gesproken, namens curanda nog meer procedures aanhangig te maken. Inmiddels is er zelfs cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof. De gemachtigde van verweerster heeft weliswaar ter zitting betwist dat verweerster het cassatieadvies heeft aangevraagd, maar hij heeft wel toegegeven dat verweerster, zonder toestemming van curanda en van klaagster, het dossier van curanda aan de cassatieadvocaat mr. A heeft verstrekt.

5.16 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel e) gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Het klachtdossier laat een beeld zien van een advocaat die zorgwekkend weinig distantie betracht. Dit uit zich onder meer doordat verweerster, ondanks dat zij curanda al maanden niet heeft gezien, door blijft gaan met procederen, met alle financiële gevolgen voor curanda van dien, en verweerster zelfs onmiddellijk naar het ziekenhuis gaat als curanda daar wordt opgenomen. De raad acht dit, zeker in een familierechtelijk geschil, waarbij de advocaat er juist voor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren, bijzonder zorgelijk. De maatregel van berisping is passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel e) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a), c) en d) ongegrond;

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b);

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A. de Groot en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 6 december 2016

verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl