ECLI:NL:TADRAMS:2016:245 Raad van Discipline Amsterdam 16-1031/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:245
Datum uitspraak: 02-12-2016
Datum publicatie: 09-12-2016
Zaaknummer(s): 16-1031/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 december 2016

in de zaak 16-1031/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 november 2016 met kenmerk 4016-0415, door de raad ontvangen op 4 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat heden uitspraak wordt gedaan.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is als jurist in dienst geweest bij een samenwerkingsverband van verschillende vakbonden, F (hierna: F). Op enig moment is een arbeidsrechtelijk geschil ontstaan tussen klager en F. Verweerder is in de daaropvolgende procedure opgetreden als advocaat van F. Klager heeft zich laten bijstaan door mr. A.

1.2 Klager en F hebben op 31 januari 2015 ter beëindiging van het geschil en ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Bij brief van 4 februari 2015 heeft mr. A de door klager ondertekende vaststellingsovereenkomst aan verweerder gestuurd met de opmerking dat de zaak kon worden afgesloten.

1.3 Nadat mevrouw S (hierna: S) – vakbondslid van F – in een gerechtelijke procedure in het gelijk was gesteld en de wederpartij was veroordeeld in de proceskosten, is tussen S en F discussie ontstaan omtrent de proceskostenveroordeling. F heeft zich in die discussie op het standpunt gesteld dat de proceskostenvergoeding aan F toekwam nu F de kosten voor rechtsbijstand had gemaakt.

1.4 S heeft zich vervolgens voor juridisch advies tot klager gewend. Klager heeft S per e-mail bericht dat de proceskostenveroordeling aan S toekwam tenzij zij andersluidende afspraken met F had gemaakt. De e-mail luidt verder, voor zover relevant, als volgt:

“Ik weet dat [F] aan de leden weleens vraagt om een machtiging te ondertekenen en dat ergens in de machtiging staat dat jij je verplicht om de kosten te vergoeden die [F] maakt voor zover deze op een derde kunnen worden verhaald maar dit is geen overdracht van de proceskostenvergoeding. Van de bond wordt daarnaast verwacht dat zij je informeren over je rechten. Te meer omdat je op basis van je lidmaatschap recht hebt op kosteloze rechtsbijstand. Als je de proceskostenvergoeding over moet dragen is er daarentegen geen sprake van kosteloze rechtsbijstand. Als ik het goed zie, ben je daarnaast gedurende de bezwaarprocedure niet bijgestaan door [F]. De vergoeding (…) die hiervoor is toegekend in de uitspraak van de rechtbank komt dan ook zonder meer aan jou toe.”

1.5 Klager heeft op 2 juni 2016 namens S een brief aan het bestuur van F gestuurd. Verweerder heeft, in reactie op de brief van 2 juni 2016, klager op 7 juni 2016 een brief gestuurd. Verweerder heeft bovenaan de brief vermeld “inzake: [voormalig werkgever klager/klager]”. De brief begint met de zinsnede:

“In navolging van het emailbericht van [medewerker van F] van 20 april 2016 inzake het geschil omtrent de proceskostenvergoeding in de procedure van [S] en in antwoord op uw brief d.d. 2 juni 2016 bericht ik u als volgt.

In zijn brief van 7 juni 2016 heeft verweerder vervolgens uitgebreid toegelicht dat F naar zijn mening in het geval van S transparant en met toestemming van S heeft gehandeld. Verweerder vervolgt:

“Gezien het bovenstaande is de strekking van uw bericht onjuist en tendentieus. Namens [F] sommeer ik u te stoppen met het verspreiden van dergelijke informatie. In dit verband wijs ik u op de tussen partijen op 31 januari 2015 overeengekomen vaststellingsovereenkomst. In artikel 8 van die overeenkomst werd opgenomen dat partijen zich onthouden van het geven van negatief commentaar op het handelen en of het functioneren van de ander jegens derden. (…)

[F] ziet werkelijk niet in op welke wijze zij zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan een strafbaar feit. In dit verband wijs ik u nogmaals op de door [S] ondertekende machtiging waarin zij expliciet heeft ingestemd met het feit dat de proceskostenveroordeling aan [F] toekomt. (…)

Middels deze brief sommeer ik u om uw negatieve uitlatingen jegens [F] te staken. In het bijzonder dient u te stoppen met het verspreiden van de suggestie dat [F] haar leden benadeelt door het innen van proceskostenvergoedingen. Indien u hieraan geen gevolg geeft, zal [F] u zonder nadere aankondiging dagvaarden en de daardoor veroorzaakte (reputatie) schade alsmede alle buitengerechtelijke kosten op u verhalen.”

Verweerder heeft bij zijn brief een ondertekende machtiging gevoegd waarin onder meer is opgenomen: “Ondergetekende [S] verplicht zich de door [F] ter zake bovengenoemd geschil gemaakte en te maken (proces)kosten aan [F] te vergoeden, indien en voor zover deze kosten op een derde kunnen worden verhaald.”

1.6 Bij brief van 13 juni 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) de zaak die klager als juridisch adviseur voor S behandelt, vermengt met de zaak waarin verweerder tegen klager optrad in zijn arbeidsgeschil met F;

b) de afgesproken vertrouwelijkheid in de zaak tussen F en klager heeft geschonden;

c) feitelijke gegevens presenteert waarvan verweerder weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd zijn met de waarheid;

d) zich onnodig grievend uitlaat over klager;

e) de belangen van klager nodeloos en/of op ontoelaatbare wijze schaadt;

f) zich wat betreft de aanzegging niet heeft gericht tot de advocaat van klager, mr. A, maar tot klager zelf.

2.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel b) dat verweerder in de eerdere procedure met mr. A vertrouwelijkheid heeft afgesproken. In weerwil van die afspraak refereert verweerder in zijn brief van 7 juni 2016 aan het dienstverband van klager en aan (de inhoud van) de vaststellingovereenkomst.

2.3 Als voorbeeld van een mededeling die in strijd met de waarheid wordt gedaan noemt klager de passage uit de brief van 7 juni 2016 waarin verweerder opmerkt: “In dit verband wijs ik u nogmaals op de door [S] ondertekende machtiging waarin zij expliciet heeft ingestemd met het feit dat de proceskostenveroordeling aan [F] toekomt.”

2.4 Als voorbeeld van een grievende uitlating noemt klager de passage uit de brief van 7 juni 2016 waarin verweerder opmerkt: “[F] is van mening dat de strekking van uw bericht kwalificeert als “negatief commentaar” getuige ook het feit dat [S] zich, instrueert door uw bericht, tot [F] heeft gewend met het verzoek de proceskosten aan haar over te maken en thans, blijkens uw bericht d.d. 2 juni 2016, zelfs dreigt met het doen van aangifte. Gezien uw handelswijze in het verleden en de inhoud van uw eerdere mailbericht aan [S], kan [F] zich niet aan de indruk onttrekken dat [S] zich daartoe door u heeft laten instrueren.”

2.5 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel e) dat verweerder weet, althans redelijkerwijs kan vermoeden dat klager gehouden is S op de hoogte te brengen van (de inhoud van) de brief van 7 juni 2016. De kans bestaat dat de vertrouwensrelatie tussen klager en S daardoor beschadigd wordt.

2.6 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel f) dat verweerder hem niet rechtstreeks heeft mogen benaderen; dat had via mr. A moeten gebeuren.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

3.2 Verweerder is op geen enkele wijze betrokken (geweest) bij de zaak S. De brief van 7 juni 2016 ziet op de relatie tussen F en klager; de brief is gericht aan en bestemd voor klager. Dat verweerder zich namens F beroept op de vaststellingsovereenkomst is begrijpelijk omdat F van mening is dat klager een van de bepalingen uit die overeenkomst heeft geschonden. Nu de brief van 7 juni 2016 uitsluitend gericht is aan klager is van enige schending van een geheimhoudingsverplichting geen sprake.

3.3 Verweerder heeft in zijn brief van 7 juni 2016 het standpunt van zijn cliënt verwoord op basis van door zijn cliënt aan hem verstrekte informatie. Verweerder heeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen of te vermoeden dat de door F aangereikte informatie onjuist of in strijd met de waarheid is.

3.4 Het staat klager vrij om S al dan niet deelgenoot te maken van de inhoud van de brief van 7 juni 2016. Verweerder verklaart zich bereid de brief aan te passen als klager zich jegens S op elementen uit de brief wil beroepen.

3.5 Mr. A trad namens klager op in een reeds afgesloten procedure. Nadat de zaak was afgehandeld, is er geen contact meer geweest met mr. A. De brief van 7 juni 2016 handelt over een nieuwe kwestie. Klager heeft de correspondentie met betrekking tot dit geschil tot nu toe zelf gevoerd. Er was dan ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat klager werd vertegenwoordigd door een gemachtigde of een advocaat. Er heeft zich tot op heden ook nog geen gemachtigde of advocaat namens klager gemeld, aldus – steeds – verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De klacht zal onder meer aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Klachtonderdelen a), b) en e)

4.2 De klachtonderdelen a), b) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Met deze klachtonderdelen maakt klager verweerder het verwijt dat hij de zaak S vermengt met het arbeidsrechtelijke geschil tussen F en klager en dat hij de afgesproken vertrouwelijkheid heeft geschonden.

4.4 De voorzitter stelt vast dat verweerders brief van 7 juni 2016 aan klager is gericht en dat in de onderwerp-regel van de brief is vermeld dat de brief op de relatie tussen F en klager ziet. Verweerder gaat in zijn brief van 7 juni 2016 weliswaar op de zaak S in maar uit zijn brief blijkt voldoende duidelijk dat hij de zaak S aanhaalt ter onderbouwing van het standpunt dat hij namens F inneemt, namelijk dat klager negatief commentaar op het handelen van F geeft. Ook de in de brief opgenomen sommatie ziet uitsluitend op de zaak tussen F en klager.

4.5 Dat verweerder in de openingszin van de brief van 7 juni 2016 naar correspondentie in de zaak S verwijst en ook overigens naar het rekeningnummer van S vraagt, maakt een en ander niet anders. De verwijzing naar de correspondentie vormt een logische inleiding van de brief nu F door die correspondentie bekend is geworden met het (door F ingenomen standpunt ten aanzien van het) handelen van klager. Het enkele (namens F) vragen naar een rekeningnummer – iets wat kwalificeert als een praktische handeling – maakt nog niet dat verweerder zich inhoudelijk met de zaak S heeft bemoeid.

4.6 Gezien het voorgaande houdt de voorzitter het ervoor dat de brief van 7 juni 2016 uitsluitend ziet op de relatie tussen klager en F. De voorzitter is met verweerder van oordeel dat in een dergelijke brief vertrouwelijkheden uit die relatie zonder bezwaar aangehaald mogen worden.

4.7 De vraag daargelaten of een jurist – anders dan een advocaat – afschriften van de volledige correspondentie aan zijn cliënt moet sturen, geldt dat die verplichting in dit geval in ieder geval niet op klager rustte nu de brief van 7 juni 2016 niet (direct) op de zaak S zag. Indien klager de brief desondanks aan S heeft gestuurd, is dat een omstandigheid die voor rekening en risico van klager dient te komen.

4.8 Conclusie is dat de klachtonderdelen a), b) en e) kennelijk ongegrond zijn.

Klachtonderdeel c)

4.9 Verweerder heeft bij zijn brief van 7 juni 2016 een door S ondertekende machtiging van S gevoegd. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt tegen die achtergrond niet in te zien dat verweerders uitlatingen op dit punt in strijd met de waarheid zijn. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.10 Met klachtonderdeel d) maakt klager verweerder het verwijt dat hij zich in zijn brief van 7 juni 2016 onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

4.11 De voorzitter stelt voorop dat verweerder zijn brief van 7 juni 2016 heeft geschreven in hoedanigheid van advocaat van klagers wederpartij. Een advocaat komt in die hoedanigheid een ruime vrijheid toe (vergelijk 4.1). De voorzitter bestempelt de bewoordingen uit de brief van 7 juni 2016 als functioneel: de woorden vormen (uitsluitend) een weergave van het standpunt van F. De bewoordingen komen de voorzitter niet onnodig grievend voor. Verweerder is zodoende gebleven binnen de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheden. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.12 Met klachtonderdeel f) maakt klager verweerder het verwijt dat hij zich rechtstreeks tot klager – en niet tot mr. A – heeft gewend.

4.13 Het klachtdossier laat een beeld zien waarin het arbeidsrechtelijke geschil, waarin klager werd bijgestaan door mr. A, is beëindigd met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst van 31 januari 2015. Klager stelt zich weliswaar op het standpunt dat daarna nog meermaals in het dossier is gecorrespondeerd maar hij laat na die stelling – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder – te onderbouwen. Verweerder heeft in dit verband onbetwist gesteld dat klager de correspondentie tot nu toe zelf heeft gevoerd; namens klager heeft zich geen advocaat gemeld. Hoewel de voorzitter van oordeel is dat verweerder zorgvuldiger zou hebben gehandeld indien hij bij klager zou hebben geverifieerd of hij nog door mr. A werd bijgestaan, acht zij de handelswijze van verweerder tegen de geschetste achtergrond niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

4.14 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker,  plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 2 december 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24 Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl