ECLI:NL:TADRAMS:2016:243 Raad van Discipline Amsterdam 16-1046/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:243
Datum uitspraak: 29-11-2016
Datum publicatie: 02-12-2016
Zaaknummer(s): 16-1046/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Samenvatting: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Het stond verweerder vrij werkzaamheden door zijn cliënte te laten uitvoeren. Taalgebruik verweerder is functioneel en niet onnodig grievend. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 29 november 2016

in de zaak 16-1046/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 10 november 2016 met kenmerk 4016-0130, door de raad ontvangen op 11 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat heden uitspraak wordt gedaan.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is notaris en heeft in die hoedanigheid op 25 april 2013 een akte van schuldbekentenis verleden tussen zijn nicht, mevrouw R (hierna: R), en haar (ex)echtgenoot. In de akte verklaart R een bedrag van € 301.000,-- schuldig te zijn aan haar (ex)echtgenoot. In de akte is bepaald dat het bedrag opeisbaar is ‘na het huwelijk’.

1.2 R en haar (ex)echtgenoot zijn gescheiden. R is in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. D. Mr. D heeft klager bij brief van 3 december 2015 gevraagd waar het bedrag van € 301.000,-- uit de akte van schuldbekentenis op was gebaseerd. Mr. D heeft vraagtekens gezet bij (de hoogte van) voornoemd bedrag.

1.3 Klager heeft mr. D bij brief van 6 december 2015 onder meer als volgt bericht:

“Het had/heeft te maken met de (financiering van de) aankoop van het pand te Eijsden (…) en de verkoop van dit pand (…). Nota’s van afrekening hadden partijen destijds niet voorhanden. Partijen hebben zelf gemeld bedrag van € 301.000 aangegeven.”

1.4 R heeft op 19 december 2015 een e-mail aan klager gestuurd waarin zij haar excuses maakt aan klager over het naar hem wijzen in verband met de schuldbekentenis. R vraagt in dezelfde e-mail om uitleg in ‘huis, tuin en keukentaal ’over het bedrag van € 301.000,--.

1.5 R heeft zich vervolgens tot verweerder gewend. Een brief van 10 februari 2016 van R aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Op verzoek van mijn nieuwe advocaat [verweerder] (…), wil ik jou de volgende vragen voorleggen:

- Kun jij zwart op wit aangeven wat precies jouw rol was bij de totstandkoming van de akte van de schuldbekentenis dd. 25-4-2013

- Welke controle(s) heb jij uitgevoerd op de inhoud van deze akte?

- (…) Het bedrag van € 301.000 kwam sowieso uit de lucht vallen. Het zou nog onderbouwd worden door [(ex)echtgenoot]. Dat is nooit gebeurd.

- Welke oude nota’s (…) zijn jou toegezonden?

- Waarom staat er op de schuldbekentenis/geldlening, die jij een onderhandse schuldbekentenis noemt, een notariële stempel?

(…)

p.s. wil jij [verweerder] rechtstreeks antwoorden en mij een kopie van je brief/mail doen toekomen: [e-mailadres verweerder],”

1.6 Verweerder heeft bij e-mail van 12 februari 2016 aan klager bevestigd dat klager zijn reactie op de brief van 10 februari 2016 aan verweerder mocht richten.

1.7 Een e-mail van 17 februari 2016 van klager aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“De toonzetting van uw vragen (zwart op wit… uitgevoerde controles.. notariële stempel..) tendeert duidelijk naar een schuldvraag. Over al het vorenstaande is reeds eerder uitvoerig overleg/correspondentie gevoerd met uw cliënte en met haar voormalige raadsvrouwe (…). Uw cliënte heeft aan mij per mail van 19 december 2015 haar welgemeende excuses aangeboden voor het wijzen in mijn richting omtrent de schuldbekentenis. Mitsdien volsta ik met te verwijzen naar voormeld(e) overleg/correspondentie.”

1.8 Een e-mail van 19 februari 2016 van verweerder aan klager luidt als volgt:

“Dat u de redactie van mijn brief vindt tenderen naar een schuldvraag, is een interpretatie die ik voor uw rekening laat. Ik herken mij niet in hetgeen u blijkbaar zo ervaart.

Wat rest is dat ik u nogmaals verzoek mijn brief te beantwoorden. De correspondentie waarnaar u verwijst geeft geen uitsluitsel over alle vragen die ik van belang acht.

Het argument dat cliënte haar excuses richting u aangeboden zou hebben omtrent een blijkbaar eerdere door u zo ervaren duiding van schuld, is evenmin grond om niet aan mijn verzoek te voldoen. Het gaat mij om het reconstrueren van de feitelijke gang van zaken. De opmerking van cliënte waar u op doelt was van persoonlijke aard en ging niet over de onderliggende feiten. Gezien de familierechtelijke banden, wilde zij de verhoudingen niet op voorhand op scherp zetten.

Mocht u weigerachtig blijven, dan zie ik mij genoodzaakt andere maatregelen te treffen. Het gaat i.c. om het belang van cliënte, niet om uw gevoeligheden.”

1.9 Klager heeft bij e-mail van 22 februari 2016 op de e-mail van 19 februari 2016 gereageerd. Klager heeft onder meer opgemerkt:

“Het door de aanvankelijke/eerste advocate van cliënte (…), gestelde (en door mij beantwoorde) vragenrelaas wordt door u gewoon nog eens dunnetjes overgedaan. Om met uw eigen woorden te spreken: Het gaat i.c. om aan alle partijen bekende gegevens die voor zich spreken, niet om uw scoringsdrift.”

1.10 Een e-mail van 22 februari 2016 van verweerder aan klager luidt als volgt:

“Het lijkt mij inderdaad raadzaam dat u zich tot een advocaat wendt. Wellicht kunt u tegelijkertijd ook advies bij de broederschap inwinnen. Ik vertrouw erop dat u daarna alsnog tot een behoorlijke beantwoording overgaat van mijn vragen die immers, zoals u zelf al aangaf, slechts gedeeltelijk een overlapping vormen met de vragen die u eerder beantwoord heeft.

Uw weinig professionele reactie sluit goed aan bij de indruk die cliënte al had over de wijze waarop u zich destijds van uw taak gekweten heeft. U laat mij geen keus dan de andere mij ter beschikking staande middelen aan te wenden teneinde de zaken helder te krijgen. U zal daar nog over geïnformeerd worden.”

1.11 Klager heeft bij e-mail van 23 februari 2016 als volgt richting verweerder gereageerd:

“Uw op alle fronten onbehoorlijke en onprofessionele reactie bevestigt exact de indruk die ik terecht had. Ik zal mij in overleg met mijn eigen advocaat beraden op nadere stappen jegens u en/of uw cliënte.”

1.12 Een e-mail van 23 februari 2016 van verweerder aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Uw agressieve toonzetting en het verdraaien van de feiten maken constructief overleg en een objectieve uitwisseling van de feiten helaas tot een moeizame, zo niet onmogelijk exercitie.”

1.13 Bij brief van 25 februari 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder R bij brief van 10 februari 2016 vragen heeft laten stellen aan klager terwijl verweerder dat – ingevolge de Gedragsregels 9 en 38 – zelf had moeten doen;

b) verweerder klager in zijn e-mail van 23 februari 2016 heeft beschuldigd van het verdraaien van feiten en verweerder overigens een agressieve toon jegens klager heeft gebezigd;

c) verweerder zich in e-mails van 19 en 22 februari 2016 onnodig grievend heeft uitgelaten over klager.

2.2 Klager stelt ter toelichting op zijn klachtonderdeel c) dat verweerder in zijn e-mails woorden heeft gebezigd als “het gaat niet om uw gevoeligheden” en “uw weinig professionele reactie sluit goed aan bij de wijze waarop u zich destijds van uw taak gekweten heeft”.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

3.2 Het staat een advocaat vrij om werkzaamheden door een cliënt te laten verrichten. Als de werkzaamheden van eenvoudige aard zijn en de advocaat er zorg voor draagt dat de uitvoering ervan onder zijn auspiciën geschiedt, dan handelt de advocaat niet alleen in lijn met Gedragsregel 9 maar ook met het uitgangspunt dat het belang van een cliënt in brede zin voorop staat.

3.3 Verweerder heeft niet meer gedaan dan klager er op een passende wijze toe bewegen de vragen van R te beantwoorden. Verweerders woordkeuze is een reactie op het handelen van klager. Klager had kunnen (en moeten) volstaan met een inhoudelijke in plaats van een ontwijkende reactie die ook onjuist en onnodig aanvallend was. Van een dreigement is geen sprake. Verweerder heeft eerst nadat klager bleef weigeren de vragen te beantwoorden, aangegeven dat hij genoodzaakt zou zijn andere maatregelen te treffen. Met verweerders reactie van 23 februari 2016 heeft hij slechts duidelijk gemaakt hoe het handelen van klager ervaren werd. Verweerder leg op die manier geen verband met het feitencomplex en hij beschuldigt klager nergens van.

3.4 In zijn e-mail van 19 februari 2016 heeft verweerder slechts onderscheid willen maken tussen de belangen van R (het kunnen voorkomen van een schadepost van € 301.000,--) en klagers belangen. Met zijn reactie heeft verweerder aangegeven dat de belangen van zijn cliënte, R, prevaleren. In zijn e-mail van 22 februari 2016 geeft verweerder de mening van R weer. Dat kwalificeert niet als ‘onnodig grievend’, aldus – steeds – verweerder.

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1 Met klachtonderdeel a) maakt klager verweerder het verwijt dat hij zijn cliënte een brief aan klager heeft laten sturen.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Het uitgangspunt dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak brengt niet mee dat de advocaat ook alle werkzaamheden in de zaak in persoon moet uitvoeren. Het staat de advocaat vrij bepaalde werkzaamheden uit te besteden. De werkzaamheden die aldus worden uitgevoerd, vallen wel nog steeds onder de verantwoordelijkheid van de advocaat.

4.3 De voorzitter is op basis van dit uitgangspunt van oordeel dat het verweerder vrij stond om R de brief van 10 februari 2016 te laten sturen. R had zich in het verleden reeds eerder rechtstreeks tot klager gewend en R is bovendien de nicht van klager. Het dossier laat een beeld zien waarin bij R vragen zijn blijven bestaan over de akte van schuldbekentenis. Door R zelf de vragen aan klager te laten formuleren, heeft verweerder de mogelijkheid vergroot dat R de antwoorden van klager ook (beter) zou begrijpen. Door voldoende duidelijk te maken dat hij bij de zaak betrokken was en dat het antwoord op de brief van 10 februari 2016 aan hem kon worden gericht, heeft verweerder voldoende zorgvuldig gehandeld. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c)

4.4 De klachtonderdelen b) en c) zien op uitlatingen van verweerder en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.5 De voorzitter stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen voorop dat partijdigheid één van de kernwaarden is waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.6 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.7 Het klachtdossier laat een beeld zien waarin verweerder en (in zijn opdracht) zijn cliënte kritische vragen aan klager hebben gesteld over de akte van schuldbekentenis. Het stond verweerder vrij om – in het belang van zijn cliënte – dergelijke vragen te stellen. Het klachtdossier laat vervolgens een beeld zien waarin klager terughoudend is geweest bij de beantwoording van de vragen. Verweerder heeft zich daarop met kritischer bewoordingen ingespannen om klager alsnog te bewegen de (voor R van belang zijnde) vragen te beantwoorden. De voorzitter is van oordeel dat verweerders bewoordingen functioneel waren en niet onnodig grievend. Verweerder heeft in zijn e-mails het standpunt van zijn cliënte op een partijdige wijze weergegeven en is (ook weer in het belang van zijn cliënte) vraagtekens blijven zetten bij het handelen van klager. Van een agressieve toon is de voorzitter niet gebleken. Verweerder is zodoende gebleven binnen de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheden. De klachtonderdelen b) en c) zijn daarom ook kennelijk ongegrond.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 29 november 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 29 november 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24 Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl