ECLI:NL:TADRAMS:2016:242 Raad van Discipline Amsterdam 16-1006/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:242
Datum uitspraak: 29-11-2016
Datum publicatie: 02-12-2016
Zaaknummer(s): 16-1006/A/NH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in zijn hoedanigheid van deken. Verweerder heeft het onderzoek naar de klacht (voldoende) zorgvuldig uitgevoerd en heeft aldus het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 29 november 2016

in de zaak 16-1006/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 27 oktober 2016 met kenmerk td/np/16-056, door de raad ontvangen op 28 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft daarnaast kennis genomen van de brief van klager van 1 november 2016.

Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat heden uitspraak wordt gedaan.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 18 december 2014 verweerder aangewezen als deken om een door klager – tegen de deken en de adjunct-secretaris van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: deken Gelderland en adjunct-secretaris Gelderland) – ingediende klacht te onderzoeken.

1.2 Klager heeft op 22 december 2014 een e-mail aan het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: Bureau van de Orde) gestuurd. In reactie op klagers e-mail heeft de stafjurist van het Bureau van Orde klager bij e-mail van 22 december 2014 bericht dat in klachtzaken uitsluitend per post wordt gecorrespondeerd. De stafjurist heeft klager daarnaast laten weten dat zij – op basis van zijn e-mail van 22 december 2014 – ervan uitging dat klager zijn klacht wenste aan te vullen. Klager heeft op 22 januari 2014 nog twee e-mails aan het Bureau van de Orde gestuurd.

1.3 De stafjurist van het Bureau van de Orde heeft in het klachtdossier op 23 december 2014 twee – op de naam van de verweerder na – gelijkluidende brieven aan klager gestuurd welke brieven, voor zover relevant, luiden als volgt:

“Zoals ik u reeds per mail liet weten wordt in klachtzaken slechts schriftelijk, dat wil zeggen per post, gecorrespondeerd.

Uw klachtschrift, zoals de deken dat heeft ontvangen van de raad van discipline, zend ik heden toe aan [deken Gelderland/adjunct-secretaris Gelderland] teneinde hem [haar] in de gelegenheid te stellen op uw klacht te reageren. Hij [zij] is derhalve aan zet. Tenslotte verzoek ik u in uw brieven en andere uitingen duidelijk aan te geven in welke zaak u correspondeert.”

De stafjurist heeft in het klachtdossier van de deken Gelderland het kenmerk “50I14I K 14I161” en in het klachtdossier van de adjunct-secretaris Gelderland het kenmerk “50I14I K 14/162” vermeld.

1.4 Klager heeft twee brieven, gedateerd op 29 december 2014, aan verweerder verzonden. De onderwerp-regel van de brieven luidt “Uw schrijven 23 december 2014”. Klager heeft de door de stafjurist genoemde kenmerken (vergelijk 1.3) bovenaan zijn brieven vermeld. De brieven van 29 december 2014 zijn, nadat zij waren binnengekomen bij het Bureau van de Orde, doorgestuurd aan respectievelijk de deken Gelderland en de adjunct-secretaris Gelderland met het verzoek om te reageren.

1.5 Klager heeft op 6 januari 2015 zowel een e-mail als een (tevens per e-mail verzonden) brief aan verweerder gestuurd waarin hij zich beklaagt over het feit dat de stafjurist de brieven van 29 december 2014 heeft doorgestuurd aan ‘de beklaagden’.

1.6 In een, vanaf het e-mailadres van de stafjurist van het Bureau van de Orde verzonden en door verweerder (elektronisch) ondertekende, e-mail van 6 januari 2015 is gereageerd op de e-mail van 6 januari 2015 van klager.

1.7 Klager heeft bij een aan verweerder geadresseerde brief van 6 januari 2015 gereageerd op de e-mail van 6 januari 2015. Klager vraagt zich in zijn brief onder meer af of verweerder de e-mail van 6 januari 2015 wel zelf heeft verstuurd aangezien de e-mail niet afkomstig is van verweerders e-mailadres.

1.8 In een eenregelige brief van 8 januari 2015 heeft verweerder klager bevestigd dat hij de e-mail op 6 januari 2015 heeft gestuurd vanaf het account van de stafjurist.

1.9 Bij brief van 13 januari 2015 heeft klager de tegen de deken Gelderland en de adjunct-secretaris Gelderland ingediende klachten ingetrokken.

1.10 Bij brief van 8 januari 2016 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 28 januari 2016 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de deken aangewezen om de klacht van klager tegen verweerder te onderzoeken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) sprake is van obstructie van een goede rechtsgang doordat verweerder de inhoud van klagers klacht niet heeft beoordeeld overeenkomstig artikel 46e lid 2 Advocatenwet (oud);

b) verweerder zich onbeschoft heeft gedragen door brieven van klager niet te beantwoorden;

c) verweerder klager heeft geschoffeerd nadat klager verweerder op zijn in klachtonderdeel b) genoemde verantwoordelijkheid had gewezen.

2.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel b) dat er twijfels bestaan of verweerder de e-mail van 6 januari 2015 (vergelijk hiervoor 1.6) wel zelf heeft geschreven, althans zelf heeft verstuurd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is. Op het verweer van verweerder wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken, dient de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium te geschieden.

Klachtonderdeel a)

4.2 Met klachtonderdeel a) maakt klager verweerder het verwijt dat hij de klacht niet – op grond van artikel 46e lid 2 Advocatenwet (oud) – ambtshalve onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline heeft gebracht.

4.3 Verweerder voert met betrekking tot klachtonderdeel a) aan dat hij niet aan een beoordeling is toegekomen aangezien klager de klachten tijdens het onderzoek heeft ingetrokken.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Artikel 46e lid 2 Advocatenwet (oud) geeft de deken de mogelijkheid een klacht onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline te brengen indien naar het oordeel van de deken de inhoud van de klacht een minnelijke schikking ongewenst of onmogelijk maakt. Artikel 46e lid 2 Advocatenwet (oud) heeft het aldus aan de beoordeling, althans het oordeel, van de deken overgelaten of een klacht onmiddellijk doorgestuurd moet worden. De voorzitter acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder eerst de reactie van de deken Gelderland en de adjunct-secretaris Gelderland wilde afwachten alvorens zich een oordeel te kunnen vormen als bedoeld in artikel 46e lid 2 (oud) van de Advocatenwet. Die beleidsvrijheid heeft de deken. Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur aldus niet geschaad. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c)

4.5 De klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6 De voorzitter is van oordeel dat het klachtdossier een beeld laat zien waarin alle brieven van klager adequaat zijn beantwoord. De voorzitter stelt vast dat de e-mail van 6 januari 2015 (vergelijk hiervoor 1.6) is ondertekend door verweerder. Verweerder heeft vervolgens bevestigd dat hij de e-mail van 6 januari 2015 heeft verstuurd vanaf het e-mailaccount van zijn stafmedewerker. Nu klager voornoemde stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, moet de voorzitter het ervoor houden dat de e-mail van 6 januari 2016 door verweerder is verstuurd. Dat verweerder klager op enig moment heeft geschoffeerd, is de voorzitter geenszins gebleken. Ook klachtonderdelen b) en c) zijn mitsdien kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 29 november 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 29 november 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland..

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24 Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl