ECLI:NL:TADRAMS:2016:241 Raad van Discipline Amsterdam 16-1004/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:241
Datum uitspraak: 01-12-2016
Datum publicatie: 08-12-2016
Zaaknummer(s): 16-1004/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  1 december 2016

in de zaak 16-1004/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 oktober 2016 met kenmerk 4015-0013, door de raad ontvangen op 28 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat heden uitspraak wordt gedaan.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij beschikking van 1 juli 2002 is de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna de man) uitgesproken, is bepaald dat de man alimentatie aan klaagster moet betalen en is bepaald dat klaagster en de man overgaan tot verdeling van de gemeenschap. De echtscheidings-beschikking is op 10 oktober 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

1.2 Op 23 december 2003 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, de man, hun (toenmalige) advocaten en hun (toenmalige) financiële adviseurs. De toenmalige financiële adviseur van klaagster, de heer S., heeft bij e-mail van 30 december 2003 de volgens hem tijdens voornoemde bespreking gemaakte afspraken over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zonder toestemming van klaagster aan de toenmalige advocaat van klaagster en aan de advocaat van de man bevestigd.

1.3 In september 2004 heeft klaagster verweerster verzocht haar bij te staan bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Verweerster heeft klaagster bijgestaan tot eind 2011.

1.4 Verweerster heeft de heer Van B. om financieel advies gevraagd over de hiervoor in 1.2 genoemde afspraken. De heer Van B. heeft op 4 mei 2006 een advies aan klaagster uitgebracht. Naar aanleiding van het advies van de heer Van B. is klaagster geadviseerd de heer S. aansprakelijk te stellen voor het feit dat hij de hiervoor in 1.2 genoemde afspraken zonder haar toestemming aan (de advocaat van) de man heeft bevestigd. De heer Van B. heeft de heer S. vervolgens namens klaagster aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster ten gevolge van zijn handelen heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden, nader op te maken bij staat. Bij vonnis van 8 juni 2007 heeft de kantonrechter de vordering van klaagster toegewezen.

1.5 De man heeft klaagster in 2009 gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en onder meer gevorderd klaagster te veroordelen de op 23 december 2003 gemaakte afspraken na te komen. In de door verweerster namens klaagster ingediende incidentele conclusie tot overlegging van bescheiden heeft klaagster betwist dat op 23 december 2003 bindende afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en heeft zij gevorderd de man te veroordelen een aantal nader in de incidentele conclusie genoemde financiële stukken aan haar te overleggen. De rechtbank heeft de man bij tussenvonnis van 27 oktober 2010 veroordeeld de door klaagster verzochte financiële stukken aan haar af te doen geven.

1.6 Op 16 maart 2011 heeft verweerster namens klaagster een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie opmaken boedelbeschrijving en gelasten verdeling bij de rechtbank ingediend. Daarin is als peildatum 10 oktober 2010 opgenomen.

1.7 Op 11 oktober 2011 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Klaagster, verweerster en de heer Van B. waren bij die zitting aanwezig. Klaagster en de man hebben ter zitting een schikking getroffen, die is neergelegd in een proces-verbaal. Het proces-verbaal luidt, voor zover van belang:

“Ter beëindiging van de geschillen omtrent de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap zijn partijen als volgt overeengekomen:

1. Alle bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap waaronder begrepen zowel de activa als de passiva worden toebedeeld aan de man.

2. Ten aanzien van de inboedel goederen waaronder begrepen de auto houdt ieder hetgeen hij of zij onder zich heeft.

3. De man betaalt aan de vrouw een bedrag van 90.000,- euro in 5 jaarlijkse termijnen waarvan de 1e termijn op 1 januari 2012 wordt uitgekeerd en vervolgens steeds per 1 januari van het daaropvolgende jaar.

4. Partijen zijn ten aanzien van de rente over dit bedrag overeengekomen dat de man een enkelvoudige rente van 5% per jaar aan de vrouw betaalt over de dan resterende schuld. Deze rente is de man voor het eerst verschuldigd met ingang van 1 januari 2012.

5. De man zal de partnerbijdrage die hij nu betaalt doorbetalen tot 10 april 2014. Partijen hadden de indexering reeds uitgesloten.

6. De onroerende zaak (…) te Rotterdam-Kralingen wordt geleverd aan de man uiterlijk 3 maanden na heden waarna de man ervoor zal zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid.

7. De aandelen (…) worden geleverd aan de man uiterlijk 3 maanden na heden waarna de man ervoor zal zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid.

8. De vrouw verklaart dat zij haar medewerking zal verlenen aan alle hierboven genoemde leveringsactiviteiten.

9. De leveringskosten komen voor rekening van de man.

Partijen hebben overeenstemming over het feit dat de advocaten aan [de heer L.] zullen verzoeken onderzoek te doen naar het Zwitserleven depot en de leningen conform een door partijen gezamenlijk op te stellen brief met geschilpunten.

Het advies van [de heer L.] geldt voor beide partijen als bindend.

Het eventueel door de man uit het bindend advies voortkomende te betalen bedrag zal door de man in 5 gelijke jaarlijkse termijnen aan de vrouw worden voldaan. (…)

De kosten van de deskundige worden bij helfte door partijen voldaan.”

1.8 Bij e-mail van 4 november 2011 heeft klaagster verweerster onder meer meegedeeld dat zij zich heeft gewend tot een andere advocaat, mr. De M., en dat mr. De M. verweerster binnenkort zal benaderen. Verweerster heeft klaagster hierop onder meer meegedeeld dat mr. De M. haar natuurlijk mag benaderen.

1.9 Op 9 november 2011 hebben verweerster en mr. De M. telefonisch contact met elkaar gehad. Bij e-mail van diezelfde datum heeft mr. De M. verweerster verzocht om het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2011.

1.10 Bij brief van 17 november 2011 heeft verweerster de griffier van de rechtbank verzocht om het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2011.

1.11 Klaagster heeft verweerster bij e-mail van 21 november 2011 bericht dat zij niet meer akkoord gaat met de in het proces-verbaal genoemde deskundige, omdat hij de adviseur van de man is (geweest) en volgens klaagster dus partijdig is.

1.12 Bij e-mail van 22 december 2011 heeft mr. de M. verweerster onder meer geschreven:

“Het convenant [het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2011, vzt.] lezende vroeg ik mij het volgende af.

[Klaagster] heeft sedert 2010 als gevolg van een beslag van de ING op haar alimentatie reeds een aanzienlijk bedrag, te weten circa 80.000, aan ING betaald. ING heeft volgens jaar eigen opgaaf dit beslag gelegd op grond van een hypothecaire schuld van [klaagster] en haar ex man op een woning (...)

De betalingen van [klaagster] zijn in mindering gebracht op de betreffende hypothecaire schuld en komt daarmee – als ik het convenant goed begrijp – uiteindelijk in mindering op de hypothecaire schuld die [de man] ingevolge het convenant op zich heeft genomen. Met andere woorden, [klaagster] lijkt de schuld van [de man] te hebben afgelost.

(…) In dat perspectief beschouwd, kan het bedrag van 90.000 wellicht worden beschouwd als een terugbetaling door [de man] van hetgeen [klaagster] reeds voor hem heeft betaald.

Graag zou ik met u over het bovenstaande van gedachten willen wisselen.”

1.13 Bij brief van 22 december 2011 heeft mr. De M. de advocaat van de man onder meer meegedeeld dat hij enkele financiële zaken voor klaagster behartigt. De advocaat van de man heeft verweerster na 22 december 2011 niet meer benaderd.

1.14 Bij e-mail van 2 april 2012 heeft klaagster verweerster verzocht om de stukken van de comparitie en het proces-verbaal van de zitting aan haar te overhandigen.

1.15 Bij e-mails van 13 september 2012 en 3 maart 2014 heeft klaagster verweerster verzocht om haar dossier en (nogmaals) om het proces-verbaal van de zitting.

1.16 Bij brief van 28 december 2014 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster. De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam heeft de klacht doorgestuurd naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, die de klacht op 8 januari 2015 heeft ontvangen. Bij brief van 28 december 2015 heeft klaagster haar klacht nader toegelicht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij de belangen van klaagster onvoldoende (voortvarend) heeft behartigd;

b) zij heeft verzuimd een accountant te benoemen;

c) zij heeft verzuimd de financiële jaarrapporten van 2002 tot en met 2008 op te vragen;

d) zij de inhoud van het dossier niet goed kende;

e) zij akkoord is gegaan met een schikking, terwijl zij niet beschikte over alle financiële rapporten;

f) zij nooit akkoord had mogen gaan met de heer L. als deskundige;

g) zij financieel alles heeft weggegeven;

h) zij in haar processtukken een verkeerde peildatum heeft vermeld;

i) klaagster na oktober 2011 niets meer van verweerster heeft vernomen en verweerster ook nimmer heeft gereageerd op verzoeken van klaagster om haar dossier en het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2011;

j) klaagster zonder bijstand van verweerster niet verder kan procederen in de zaak S.

3 VERWEER

Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht vanwege tijdsverloop. Voor zover klaagster wel ontvankelijk is in haar klacht voert verweerster aan dat zij klaagster op goede gronden heeft geadviseerd de in het proces-verbaal opgenomen schikking aan te gaan. De rechter had ter zitting immers aan klaagster kenbaar gemaakt dat door haar geen stukken in het geding waren gebracht die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij, zoals door haar betoogd, niet gebonden zou zijn aan de in 1.2 genoemde afspraken, dat zij door niet mee te werken aan het transport van de voormalige echtelijke woning er rekening mee diende te houden dat zij uit dien hoofde schadeplichtig zou kunnen zijn jegens de man, dat zij gedurende de periode dat de gemeenschap onverdeeld is gebleven als mede-eigenaar voor de helft van de kosten van de voormalige echtelijke woning tot aan de datum van toedeling aan de man aansprakelijk zou zijn en dat de mogelijke aanspraak van klaagster op een gebruiksvergoeding was geëindigd op het moment dat de man de voormalige echtelijke woning niet meer als eigen woning gebruikte. Klaagster liep derhalve een enorm procesrisico. Als er geen schikking was getroffen dan had er moeten worden doorgeprocedeerd en dan was het zeer waarschijnlijk gekomen tot toewijzing van de vorderingen van de man en afwijzing van de vorderingen van klaagster. Dat zou tot gevolg hebben gehad dat klaagster zeer aanzienlijke bedragen aan de man verschuldigd zou zijn geworden. De door klaagster in het geding gebrachte financiële stukken van de man hadden aan dat procesrisico niet afgedaan, aldus verweerster.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) tot en met h)

4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien alle op de kwaliteit van de door verweerster aan klaagster verleende bijstand in de procedure omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

4.2 De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat, ingevolge artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3 Niet is in geschil dat verweerster klaagster tot eind 2011 als advocaat heeft bijgestaan. Omdat artikel 46c Advocatenwet bepaalt dat klachten schriftelijk worden ingediend bij de deken van de orde waartoe de advocaat waarover wordt geklaagd behoort, gaat de voorzitter uit van 8 januari 2015, de datum waarop de deken Amsterdam de klacht heeft ontvangen, als datum van indiening van de klacht. Door pas op 8 januari 2015 een klacht in te dienen, heeft klaagster de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn overschreden.

4.4 Klaagster heeft aangevoerd dat zij in 2013 via de rechtbank financiële stukken van de man heeft ontvangen, waaruit onder meer is gebleken dat de B.V.’s van de man reeds voor ondertekening van de schikking waren geliquideerd, dat de man destijds over voldoende liquiditeit beschikte en dat er verschillende verzekeringspolissen aan de man waren uitgekeerd. Verweerster wist, althans had dit moeten weten en zij heeft klaagster hierover onvoldoende geïnformeerd. Als klaagster dit had geweten dan was zij nimmer akkoord gegaan met de schikking van 11 oktober 2011, aldus  klaagster.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Dat verweerster (in de ogen van klaagster) onvoldoende onderzoek had gedaan, in de zin dat zij bijvoorbeeld geen accountant had aangesteld of de jaarrapporten 2002 tot en met 2008 niet had opgevraagd, wist klaagster ten tijde van het aangaan van de schikking al, zodat de klacht over dat handelen dan wel nalaten niet ontvankelijk is tenzij de gevolgen daarvan op een later tijdstip bekend zijn geworden. Volgens haar eigen stellingen is klaagster in 2013 bekend geworden met de gevolgen van (een deel van) het handelen of nalaten van verweerster. Klaagster stelt immers dat zij er in 2013 achter is gekomen dat, kort gezegd, de financiële positie van de man beter was dan zij ten tijde van het ondertekenen van de schikking dacht en zij verwijt verweerster, kort gezegd, dat zij daar destijds onvoldoende onderzoek naar heeft gedaan of laten doen. De klachttermijn van artikel 46g lid 2 Advocatenwet is dan ook in 2013 gaan lopen en was reeds verstreken op het moment dat de klacht werd ingediend.

4.6 De conclusie van het voorgaande is dat klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdelen a) tot en met h).

Ad klachtonderdeel i)

4.7 In dit klachtonderdeel klaagt klaagster erover dat zij na oktober 2011 niets meer van verweerster heeft vernomen en dat verweerster nimmer heeft gereageerd op haar verzoeken om het dossier en het proces-verbaal van de zitting.

4.8 Verweerster betwist dat zij na de zitting van 11 oktober 2011 niets meer aan klaagster heeft laten horen. Verweerster heeft voorts de brief van mr. De M. aan de advocaat van de man van 22 december 2011 zo opgevat dat hij de behandeling van de zaak en meer in het bijzonder de afhandeling van het proces-verbaal van verweerster overnam. De advocaat van de man heeft dit kennelijk ook zo opgevat aangezien hij zich na 22 december 2011 niet meer tot verweerster heeft gewend. Verweerster heeft voorts nimmer van mr. De M. het verzoek gehad om toezending van het dossier van klaagster. Verweerster is er dan ook vanuit gegaan dat klaagster over een volledig dossier beschikte en het dossier aan mr. De M. beschikbaar had gesteld. Naar aanleiding van de e-mail van klaagster van 2 april 2012 waarin zij om toezending van de stukken van de comparitie en het proces-verbaal verzocht heeft verweerster klaagster telefonisch meegedeeld dat mr. De M. deze stukken reeds in zijn bezit had. Daarna heeft verweerster geen verzoek meer van klaagster ontvangen om toezending van het dossier, aldus nog steeds verweerster.

4.9 De voorzitter overweegt dat voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op een handelen of nalaten van verweerster van voor 8 januari 2012, klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Voor zover de klacht betrekking heeft op een handelen of nalaten van verweerster van na 8 januari 2012 overweegt de voorzitter dat uit het klachtdossier niet blijkt dat verweerster heeft gereageerd op de e-mails van klaagster van 13 september 2012 en 3 maart 2014 (zie hiervoor, 1.15). De voorzitter kan verweerster echter volgen in haar redenering dat zij ervan uit is gegaan dat klaagster over een volledig dossier beschikte en dat klaagster het dossier aan mr. De M. ter beschikking had gesteld, aangezien mr. De M. verweerster nimmer om het dossier van klaagster heeft gevraagd. Mr. De M. heeft haar wel gevraagd om het proces-verbaal van de zitting van 11 oktober 2011, die zij ook aan hem heeft verstrekt. Hoewel het niet de schoonheidsprijs verdient, is de voorzitter van oordeel dat verweerster in het licht van het voorgaande niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet te reageren op de e-mails van klaagster. Klachtonderdeel i) is, voor zover ontvankelijk, dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

4.10 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij zonder bijstand van verweerster niet verder kan procederen in de zaak tegen de heer S.

4.11 De voorzitter overweegt dat voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op een handelen of nalaten van verweerster van voor 8 januari 2012, klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Voor zover de klacht betrekking heeft op een handelen of nalaten van verweerster van na 8 januari 2012 overweegt de voorzitter dat verweerster terecht heeft aangevoerd dat niet zij, maar de heer Van B. klaagster heeft bijgestaan in de zaak tegen de heer S. Daargelaten dat het een advocaat in beginsel vrij staat een (nieuwe) opdracht van een cliënt niet te aanvaarden, is uit het klachtdossier niet gebleken dat klaagster verweerster na 8 januari 2012 heeft verzocht haar verder bij te staan in de zaak tegen de heer S. en dat verweerster dit geweigerd heeft. Klachtonderdeel j) is, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond.

4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g en artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) tot en met h), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

- klachtonderdelen i) en j), voor zover ontvankelijk, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr.  S. van Excel als griffier op 1 december 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2016 

verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl