ECLI:NL:TADRAMS:2016:240 Raad van Discipline Amsterdam 16-765/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:240
Datum uitspraak: 21-11-2016
Datum publicatie: 29-11-2016
Zaaknummer(s): 16-765/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat over advocaat. Verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door een met klaagster gesloten overeenkomst van opdracht te ontkennen. Klacht gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 november 2016

in de zaak 16-765/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 oktober 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een bemiddelingsverzoek met betrekking tot verweerder ingediend. Bij brief van 14 maart 2016 heeft klaagster haar verzoek omgezet in een klacht.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 augustus 2016 met kenmerk 4015-0752, door de raad ontvangen op 12 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2016 in aanwezigheid van klaagster. Verweerder is zonder bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 16 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft – in zijn hoedanigheid van juridisch adviseur – klaagster bij brief van 9 april 2005 aangeschreven met het verzoek om voor hem, althans zijn cliënt, in twee dossiers op te treden als cassatieadvocaat. Verweerder heeft klaagster om een indicatie van haar honorarium verzocht.

2.2 Klaagster heeft verweerder bij brief van 20 mei 2015 bevestigd dat zij – onder door haar genoemde voorwaarden waaronder klaagsters uurtarief en betalingscondities – als cassatieadvocaat kon optreden. Klaagster heeft verweerder verzocht haar te berichten of hij met klaagsters voorwaarden akkoord kon gaan.

2.3 Een e-mail van 17 juni 2005 van klaagster aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Hierbij bevestig ik ons telefonisch onderhoud d.d. 16/6/2005, waarbij je aangaf dat cliënt (…) alsnog akkoord gaat met de door mij te verlenen bijstand in deze, conform mijn brief van 20/5/2005.”

2.4 Klaagster heeft op 12 juli 2005 twee declaraties bij verweerder ingediend. Verweerder heeft zijn cliënt bij brief van 18 juli 2005 verzocht het openstaande bedrag per omgaande over te maken. De declaraties zijn (gedeeltelijk) onbetaald gebleven.

2.5 Verweerder heeft klaagster op 18 juli 2005 een vertrouwelijke fax gestuurd waarin hij ingaat op de inhoudelijke toelichting op ‘cassatiemiddel 3’. De Hoge Raad heeft op 29 september 2006 arrest gewezen.

2.6 Klaagster heeft verweerder bij brieven van 23 september 2010 en 16 januari 2012 gesommeerd om tot betaling van haar declaraties over te gaan.

2.7 Verweerder is in november 2012 beëdigd als advocaat. Klaagster heeft verweerder opnieuw bij – een aan zijn advocatenkantoor verstuurde – brief van 13 oktober 2014 gesommeerd om tot betaling over te gaan. Verweerder heeft bij een aan klaagster verzonden – op het briefpapier van zijn advocatenkantoor afgedrukte – brief van 21 oktober 2014 betwist dat hij een overeenkomst van opdracht met klaagster heeft gesloten.

2.8 De deken heeft – in verband met het bemiddelingsverzoek – verweerder bij brieven van 1 december 2015, 7 januari 2016 en 26 januari 2016 om een inhoudelijke reactie verzocht. Verweerder heeft op 9 februari 2016 telefonisch contact opgenomen met het bureau van de deken; hij heeft toegezegd dat hij binnen een week zou reageren. Verweerder heeft vervolgens – na brieven van de deken van 25 februari 2016, 9 en 16 maart 2016 – op 12 april 2016 gereageerd. Verweerder is bij brieven van 11 mei 2016 en 2 juni 2016 in de gelegenheid gesteld op de repliek van klaagster te reageren. Verweerder heeft niet gedupliceerd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder ontkent dat hij een opdracht aan klaagster heeft verstrekt.

3.2 Klaagster verwijt verweerder daarnaast dat hij haar declaraties onbetaald heeft gelaten. Klaagster heeft de deken in dat verband verzocht te bemiddelen.

3.3 Klaagster stelt ter toelichting op het eerste klachtonderdeel dat het een advocaat niet betaamt om een door hem verstrekte opdracht te ontkennen. Verweerder heeft, door aldus te handelen, de noodzakelijke onderlinge verhouding van welwillendheid en vertrouwen beschaamd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Uit de door klaagster aan de deken toegezonden bescheiden blijkt niet onmiskenbaar dat verweerder persoonlijk een overeenkomst van opdracht met klaagster heeft gesloten. Mocht er al sprake zijn van een opdracht dan geldt dat klaagster wanprestatie heeft gepleegd. Een eventuele vordering is overigens van rechtswege verjaard, aldus – steeds – verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Als de verhouding toch verstoord is geraakt, getuigt het van professionaliteit als de advocaten zich inspannen om, zo nodig met behulp van bemiddeling door bijvoorbeeld de deken, weer een werkbare relatie te bereiken.

5.2 De raad acht het voldoende aannemelijk dat tussen klaagster en verweerder (en zijn cliënt) een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Het klachtdossier laat een beeld zien waarin verweerder klaagster heeft verzocht namens hem en zijn cliënt op te treden. Klaagster heeft vervolgens – in samenwerking met verweerder – inhoudelijke werkzaamheden uitgevoerd. Ter zitting is gebleken dat klaagster een volledige cassatieprocedure voor de cliënt van verweerder heeft gevoerd. Klaagster heeft – onbetwist – gesteld dat verweerder bekend was met de door haar ingediende processtukken. De declaraties die klaagster aan verweerder heeft gestuurd, heeft verweerder niet betwist. Al deze omstandigheden wijzen in de richting van (het bestaan van) een overeenkomst van opdracht.

5.3 De raad stelt vast dat de overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen op het moment dat verweerder juridisch adviseur was. Verweerder heeft de opdracht vervolgens – in een op het briefpapier van zijn advocatenkantoor afgedrukte brief en aldus – in zijn hoedanigheid van advocaat ontkend. Daarmee heeft verweerder ten onrechte de regel van onderlinge welwillendheid en vertrouwen, die Gedragsregel 17 van advocaten verlangt, niet nageleefd. Door vervolgens ook geen medewerking te verlenen aan het door klaagster bij de deken ingediende bemiddelingsverzoek – en pas in het onderzoek naar de klacht na meerdere rappellen slechts eenmaal te reageren – heeft verweerder opnieuw de in Gedragsregel 17 neergelegde regel van welwillendheid veronachtzaamd. Verweerder heeft aldus gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.4 De raad treedt niet in de – aan de civiele rechter voorbehouden – beoordeling of klaagsters vordering is verjaard. De raad kan overigens op basis van het – uiterst beknopte inhoudelijke deel van het – klachtdossier niet vaststellen of verweerders inhoudelijke bezwaren op klaagsters werk van iedere grond ontbloot zijn.

5.5 Gezien het voorgaande is het klachtonderdeel als omschreven in 3.1 gegrond en het klachtonderdeel als omschreven in 3.2 ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door een met klaagster gesloten overeenkomst van opdracht te ontkennen en door vervolgens ook geen, althans onvoldoende, medewerking te verlenen aan het onderzoek van de deken. Gelet op alle omstandigheden van het geval – waaronder ook de omstandigheid dat verweerder ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst van opdracht nog geen advocaat was – acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht als omschreven in 3.1 gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 21 november 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam  

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- op grond van artikel 50 sub h; nu of later: het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam   

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.          Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl