ECLI:NL:TADRAMS:2016:237 Raad van Discipline Amsterdam 16-773/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:237 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2016 |
Datum publicatie: | 29-11-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-773/A/A |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Wrakingsverzoek tegen advocaat-lid wegens uitlatingen ter zitting. Wrakingsverzoek afgewezen. |
Beslissing van 21 november 2016
in de zaak 16-773/A/A
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoekers
tegen:
mr. C. Wiggers, advocaat-lid
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 16-147A/A tussen verzoekers als klagers en mr. V als verweerster. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 18 maart 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Verzoekers zijn in verzet gegaan. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 juli 2016 in aanwezigheid van partijen. De voorzitter heeft partijen aan het eind van de zitting medegedeeld dat op 19 september 2016 uitspraak zou worden gedaan.
1.2 Verzoekers hebben bij brief van 28 juli 2016 een verzoek gedaan tot wraking van “het lid dat tijdens de zitting aan de linkerhand van de voorzitter zat”.
1.3 De voorzitter, zittende leden en de griffier van de zittingscombinatie van 11 juli 2016 zijn tot de conclusie gekomen dat het wrakingsverzoek van verzoekers op mr. C. Wiggers ziet. Bij brief van 28 september 2016 aan de wrakingskamer van de raad heeft mr. C. Wiggers op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4 Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van de raad van 10 oktober 2016. Verzoekers zijn ter zitting verschenen. Verweerder is niet verschenen.
1.5 De wrakingskamer heeft kennis genomen van:
- het dossier in de zaak 16-147/A/A;
- de brief van verzoekers van 28 juli 2016;
- de brief van mr. C. Wiggers van 19 augustus 2016.
2 HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Verzoekers hebben aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat verweerder de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door – nog voordat mr. V op het bewijsstuk heeft kunnen reageren – tijdens de zitting van 11 juli 2016 op te merken “dat bewijsstuk 354 wel uit zijn verband gerukt zal zijn”. Mr. V heeft daar vervolgens direct op geanticipeerd door – zonder enige vorm van bewijs te overleggen – te verklaren dat ‘bewijsstuk 354’ inderdaad volledig uit zijn verband was gerukt.
2.2 Het door verzoekers ingebrachte ‘bewijsstuk 354’ betreft een e-mail van mr. V aan verzoekers van 8 november 2014 welke e-mail luidt als volgt:
“Dank! Ik ben er helemaal klaar voor en klaar mee. Ik heb nog pleitnotities opgesteld. Heeft u nog op- of aanmerkingen? Nog een fijn weekend en groet.”
2.3 Inhoudelijk handelt klachtzaak 16-147/A/A over de beëindiging van de werkzaamheden door mr. V op 23 juli 2015. Mr. V had verzoekers voorafgaand aan dat moment – volgens verzoekers in elk geval tot 10 februari 2015 tot volle tevredenheid van verzoekers – bijgestaan in diverse (bestuursrechtelijke) procedures.
2.4 Verzoekers hebben de e-mail van 8 november 2014 in de klachtprocedure ingebracht om aan te tonen dat mr. V de belangstelling voor het dossier aan het verliezen was als zij weer tegen een teleurstelling zou aanlopen. De e-mail vormt volgens verzoekers in die zin het bewijs dat mr. V zich op oneigenlijke (emotionele en persoonlijke) gronden heeft beroepen op haar recht het dossier niet (verder) te behandelen. Mr. V heeft als formele reden voor het niet verder willen behandelen van het dossier genoemd de omstandigheid dat een aanvullende medische rapportage ontbrak.
2.5 Mr. V heeft de e-mail van 8 november 2014 aan verzoekers gestuurd voorafgaand aan een zitting van de Commissie van Beroep van het ABP. Nu op dat moment niet duidelijk was of een gang naar de rechter noodzakelijk was, was toen ook nog volledig onduidelijk of verdere bijstand opportuun was, aldus – steeds – verzoekers.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft op 28 september 2016 een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Hij berust niet in de wraking en verzoekt de wrakingskamer het wrakingsverzoek af te wijzen.
3.2 Verweerder betwist de inhoud van de wraking. Verweerder voert overigens aan dat het ter zitting sonderen van een eventueel reeds vooraf gevormde mening over de te bestuderen stukken geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid oplevert. Dat valt – ten hoogste – te scharen onder de persoonlijke instelling van de tuchtrechter.
4 BEOORDELING
Maatstaf voor beoordeling
4.1 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen de voorzitter en de leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.
4.3 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het tegendeel. De wrakingskamer zal van deze maatstaven uitgaan.
Zaak 16-773/A/A
4.4 De wrakingskamer stelt bij de beoordeling van het wrakingsverzoek voorop dat het tot de beleidsvrijheid van de tuchtrechter behoort om ter zitting opmerkingen te maken en vragen te stellen teneinde tot een weloverwogen beslissing te kunnen komen.
4.5 De wrakingskamer stelt vast dat tijdens de zitting van 11 juli 2016 is gesproken over de (reden van de) beëindiging van de werkzaamheden door mr. V. De wrakingskamer heeft niet vastgesteld wat er precies ter zitting is gezegd. Op dat punt staat het woord van verzoekers tegenover dat van mr. C. Wiggers. Een proces-verbaal van de zitting is (nog) niet beschikbaar. De wrakingskamer gaat er echter van uit dat mr. C. Wiggers een opmerking heeft gemaakt over het al dan niet aanwezig kunnen zijn van een verband tussen de e-mail van 8 november 2014 en het beëindigen van de werkzaamheden door mr. V.
4.6 De wrakingskamer volgt verzoekers daar waar het gaat om de chronologie; op 8 november 2014 was er nog geen sprake van het neerleggen van de opdracht nu mr. V zich op dat moment – tot volle tevredenheid van verzoekers – aan het voorbereiden was op een zitting.
4.7 Indien de wrakingskamer ervan uit moet gaan dat mr. C. Wiggers de e-mail van 8 november 2014 in verband heeft gebracht met de beëindiging van de werkzaamheden door mr. V – of juist niet, getuige de zinsnede ‘uit zijn verband gerukt’ – dan geldt dat het mr. C. Wiggers vrij stond om die persoonlijke opvatting ter zitting aan partijen voor te houden. Juist door op die manier te handelen, wordt aan partijen de mogelijkheid geboden eventueel bij de tuchtrechters bestaande onjuiste veronderstellingen bij te sturen. Het beginsel van hoor en wederhoor zorgt er vervolgens voor dat partijen op elkaars standpunt kunnen reageren. Er bestaat overigens niet een algemene regel die bepaalt dat opmerkingen die ter zitting worden gedaan met bewijsstukken dienen te worden onderbouwd.
4.8 Gezien het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het mr. C. Wiggers vrij stond een opmerking over de e-mail van 8 november 2014 te maken. Uit een dergelijke opmerking volgt niet dat mr. C. Wiggers daarmee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid waardoor zijn onpartijdigheid ter discussie is komen te staan.
4.9 Verzoekers hebben overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het vermoeden zouden kunnen wettigen dat mr. C. Wiggers niet onpartijdig is. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek mitsdien afwijzen.
BESLISSING
De wrakingskamer van de raad van discipline wijst het wrakingsverzoek af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2016.
griffier voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 21 november 2016 verzonden aan:
- verzoekers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.