ECLI:NL:TADRAMS:2016:235 Raad van Discipline Amsterdam 16-1045/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:235 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2016 |
Datum publicatie: | 29-11-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-1045/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet in strijd gehandeld met artikel 7.2 lid 2 Voda. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 november 2016
in de zaak 16-1045/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 10 november 2016 met kenmerk 4016-0360, door de raad ontvangen op 11 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat heden uitspraak wordt gedaan.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft een juridisch geschil met WLP Projects & Services B.V. (hierna WLP). Op 1 september 2015 heeft klaagster in verband met een geldvordering conservatoir derdenbeslag doen leggen op tegoeden van WLP bij de ING.
1.2 De heer S., bestuurder van WLP, heeft verweerder verzocht de belangen van WLP te behartigen. Kort daarna, op 11 september 2015, is de heer S. overleden.
1.3 Op 14 september 2015 heeft klaagster WLP gedagvaard voor de kantonrechter.
1.4 Bij aandeelhoudersbesluit van 22 september 2015 zijn mevrouw J. en de heer I. benoemd tot bestuurders (titel: directeurs) van WLP, elk zelfstandig bevoegd.
1.5 Bij brief van 13 november 2015 heeft verweerder de rechtbank verzocht om uitstel voor het indienen van een conclusie van antwoord. In de brief staat, voor zover relevant:
“Op 8 september jl. is [de heer S.] overleden. [De heer S.] was op dat moment (enig) bestuurder van WLP (…)
Er is thans een nieuwe bestuurder aangesteld. Het heeft echter meer tijd gekost dan op voorhand gepland om stukken te achterhalen waarmee kan worden aangetoond dat de vordering van [klaagster] iedere grondslag ontbeert.
Naast het voorgaande heeft verder meegespeeld dat partijen de afgelopen weken hebben getracht een minnelijke regeling te treffen. De communicatie liep enigszins stroef, waardoor ook hiermee de nodige tijd verloren is gegaan.”
1.6 De advocaat van klaagster heeft bij brief aan de rechtbank van 17 november 2015 gereageerd op het verzoek van verweerder. De brief luidt, voor zover relevant:
“Dat een nieuwe directrice niet direct van alles op de hoogte is kan cliënte zich nog indenken evenwel betreft het thans geen eenmansbedrijf en kan aan het daar reeds werkende personeel de hoed en de rand worden gevraagd.”
1.7 Op 18 november 2015 heeft verweerder namens WLP een conclusie van antwoord in conventie tevens houdende provisionele vordering opheffing beslag en (voorwaardelijke) eis in reconventie ingediend. In punt 57 van de conclusie heeft verweerder aangeboden mevrouw J., directeur van WLP, als getuige te doen horen.
1.8 Verweerder heeft zich voor de comparitie, die heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016, onttrokken als advocaat van WLP.
1.9 Bij vonnis van 17 maart 2016 heeft de kantonrechter de vordering van klaagster toegewezen en WLP veroordeeld aan klaagster te betalen een bedrag van € 11.559,94, te vermeerderen met rente en kosten.
1.10 Bij brief van 18 mei 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.11 WLP is op 18 mei 2016 failliet verklaard.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zijn onderzoeksplicht ex artikel 7.2 lid 2 van de Verordening op de Advocatuur (hierna de Verordening) heeft geschonden door niet te controleren of, na het overlijden van de heer S., mevrouw J. bevoegd was om WLP te vertegenwoordigen;
b) nu mevrouw J. niet vertegenwoordigingsbevoegd bleek te zijn, zonder instructie van zijn cliënt heeft gehandeld en de conclusie van antwoord niet had mogen indienen bij de rechtbank;
c) de rechtbank, in strijd met de waarheid, heeft meegedeeld dat mevrouw J. vertegenwoordigingsbevoegd was.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens klaagster heeft verweerder ten onrechte niet gecontroleerd of mevrouw J. wel bevoegd was om WLP te vertegenwoordigen, hetgeen volgens klaagster niet het geval bleek te zijn, waardoor verweerder zonder instructie van zijn cliënte een conclusie van antwoord heeft ingediend en de rechtbank onjuist heeft voorgelicht. Hierdoor heeft klaagster schade geleden, aldus steeds klaagster.
4.2 Verweerder voert aan dat de heer S. hem begin september 2015 heeft gevraagd WLP bij te staan in het geschil met klaagster. Kort daarna is de heer S. overleden. Mevrouw J. heeft na het overlijden van de heer S. contact opgenomen met verweerder en zij heeft verweerder op 23 september 2015 een afschrift van het aandeelhoudersbesluit van 22 september 2015 gestuurd. Verweerder heeft nooit twijfel gehad over de juistheid van de door mevrouw J. aan hem verschafte gegevens. Tevens is niet gebleken van omstandigheden die gerede twijfel zouden rechtvaardigen. Klaagster en mevrouw J. hebben na het overlijden van de heer S. regelmatig contact met elkaar gehad en zij hebben met elkaar onderhandeld over een mogelijke schikking. Klaagster ging er kennelijk toen wel vanuit dat mevrouw J. bestuurder/directeur van WLP was. Dat mevrouw J. zich niet als bestuurder/directeur van WLP heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, doet aan haar bevoegdheid niets af, aldus nog steeds verweerder.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt.
4.4 Artikel 7.2 van de Verordening luidt:
1. De advocaat mag afgaan op de juistheid van de hem door de cliënt verstrekte gegevens zolang in redelijkheid aanwijzingen van het tegendeel ontbreken.
2. Indien de advocaat gerede twijfel heeft, dan wel indien er omstandigheden zijn die gerede twijfel rechtvaardigen, over de juistheid van de door of namens de cliënt verschafte gegevens of de identiteit van de cliënt of de tussenpersoon, stelt de advocaat een onderzoek in naar de juistheid van de verschafte gegevens, de achtergrond van de cliënt, de tussenpersoon onderscheidenlijk het doel van de opdracht, tenzij de aard of omstandigheden van de zaak dit onmogelijk maken.
4.5 Daargelaten de vraag of klaagster een voldoende rechtstreeks belang heeft bij onderhavige klacht, is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder gerede twijfel had moeten hebben over de juistheid van de door mevrouw J. aan hem verstrekte gegevens, meer in het bijzonder haar mededeling dat zij de nieuwe bestuurder/directeur was van WLP. Klaagster heeft dit, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, ook niet onderbouwd. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de juistheid van de door mevrouw J. aan hem verstrekte gegevens en behoefde daarnaar geen onderzoek in te stellen. Dat nadien zou zijn gebleken dat mevrouw J. niet bevoegd was WLP te vertegenwoordigen, wat daarvan ook zij, doet daaraan niet af. Verweerder mocht er derhalve vanuit gaan dat hij ook na het overlijden van de heer S. WLP als advocaat bijstond en namens WLP bevoegd was proces-handelingen te verrichten en hij heeft niet in strijd met Gedragsregel 30 gehandeld door mevrouw J. in de conclusie van antwoord directeur van WLP te noemen.
4.6 De conclusie van het voorgaande is dat alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 24 november 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2016
verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl