ECLI:NL:TADRAMS:2016:231 Raad van Discipline Amsterdam 16-598/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:231
Datum uitspraak: 15-11-2016
Datum publicatie: 28-11-2016
Zaaknummer(s): 16-598/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen eigen advocaat. Hoewel verweerder voortvarender had kunnen handelen, valt hem dat in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk te verwijten. Voorts is niet gebleken dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 november 2016

in de zaak 16-598/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 juli 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 23 juni 2016 met kenmerk 4015-0488, door de raad ontvangen op 24 juni 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 oktober 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stuken 1 tot en met 30 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is op 19 augustus 2014 door het Juridisch Loket verwezen naar een  kantoorgenote van verweerder (hierna mr. S.), met wie klager al eerder contact had gehad, in verband met een loonvordering op zijn ex-werkgever.

2.2 Op 27 augustus 2014 heeft mr. S. een gesprek gehad met klager. Na dit gesprek heeft zij een toevoeging op naam van klager aangevraagd.

2.3 Bij e-mail van 18 september 2014 heeft mr. S. klager meegedeeld dat zij het kantoor van verweerder met ingang van 20 september 2014 zou gaan verlaten en dat zij de zaak van klager had overgedragen aan verweerder.

2.4 Bij e-mail van 26 september 2014 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij op Aruba verbleef en op 30 september 2014 zou terugkeren naar Nederland en dat hij graag op 31 september 2014 een gesprek zou hebben met verweerder. Klager heeft daaraan toegevoegd dat,  indien dit niet mogelijk zou zijn, een en ander ook via e-mail kon worden besproken of een afspraak kon worden gemaakt voor een latere datum.

2.5 Klager en verweerder hebben vervolgens een afspraak gemaakt voor een gesprek op 10 oktober 2014 om 11:00 uur. Klager is pas ’s middags op het kantoor van verweerder verschenen. Klager heeft verweerder toen niet gesproken.

2.6 Op 16 oktober 2014 heeft klager verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Ik ben smiddags [op 10 oktober 2014, toevoeging raad] langs geweest om gegevens in te leveren en een verzoek op een telefonisch gesprek (…) Er is mij verteld dat ik u niet kan bellen voordat ik een kennis making gesprek heb gehad, ik kan mij daar niet in vinden, heb namelijk al een gesprek met 2 advocaten van uw kantoor, dat de advocaat weg gaat, kan mij niet aangerekend worden. Omdat het zo lang duurt en de gang van zaken heb ik besloten geen gegevens in te leveren en zou gaan na denken of ik wel werder wil met uw kantoor. (…)

Ik ben bij uw kantoor gekomen op aanraden van een vriendin die zeer tevreden is over hulp die zij gekregen heeft (…) Ik val van de ene verbazing in de andere. Ik snap dat uw kantoor het druk heeft, maar hadden jullie mij dat van te voren verteld was ik graag elders om juridisch hulp gegaan.

De werkergever die door mijn reacties door heeft gekregen dat die mij verkeerd heeft ingeschat, is overgegaan tot verschillende betalingen, ik ben niet eens met de uren nog betaling.”

2.7 Bij e-mail van 20 oktober 2014 heeft verweerder klager meegedeeld dat er inmiddels een toevoeging was verleend die hij op zijn naam zou laten zetten en dat hij na ontvangst van de eigen bijdrage de wederpartij van klager zou aanschrijven en – zo nodig – een procedure aanhangig zou maken.

2.8 Bij e-mail van 21 oktober 2014 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij de eigen bijdrage had ontvangen en een brief en een dagvaarding zou opstellen.

2.9 Verweerder heeft klager bij e-mail van 24 oktober 2014 meegedeeld dat hij bezig was met het dossier van klager en dat het hem niet geheel duidelijk was wat en hoeveel klager nu precies wil vorderen. Verweerder heeft klager verzocht via het secretariaat een afspraak met hem te maken om de zaak door te spreken.

2.10 Op 30 oktober 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.

2.11 Bij e-mails van 8 en 28 januari 2015 heeft klager verweerder gevraagd naar de voortgang in zijn zaak. Verweerder heeft hierop bij e-mail van 17 februari 2015, voor zover relevant, geantwoord:

“Dank nog voor uw mail en excuses voor mijn late reactie. Door drukte heb ik de zaak laten liggen en dat had ik niet moeten doen (in ieder geval had ik u even moeten informeren).

Het probleem dat ik met deze zaak heb is dat het mij niet helemaal duidelijk is wat u wilt. Als ik de correspondentie met de wederpartij zie, dan maak ik daaruit op dat die bereid is om fouten etc. recht te zetten. Uit de correspondentie maak ik ook op dat dit is gebeurd.

(…)

Het komt mij voor dat u aanspraak heeft op het netto equivalent van de volgende bedragen.

loon: 393 uren x 11,20 euro = 4.401,60 euro

vakantiegeld: 8% over 4.401,60 euro = 352,13 euro

vakantiedagen: 37,632 uren x 11,20 euro = 421,48 euro

Daarnaast heeft u een onkostenvergoeding afgesproken. Ik maak uit de stukken op dat al uw (reis)kosten vergoed worden. Dit is dus een kwestie van bonnetjes optellen en het resultaat vergelijken met hetgeen aan u is uitbetaald.

(…)

Wat ik u wil vragen is of u zelf even een vergelijking maakt tussen hetgeen waarop u op grond van het bovenstaande recht heeft en wat u gekregen heeft. Ik kan dan de wederpartij hierop aanspreken. Gelet op de hoogte van de bedragen vraag ik mij overigens af of het proceseconomisch de moeite loont om hierover te gaan procederen. (…)

Graag hoor ik van u.”

2.12 Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 10 maart 2015 onder meer geschreven:

“Wat ik wil is dat de werkgever mij betaal wat hij moet betalen en de schade vergoed dat is alles. Wat ik recht op heb en hoort te eisen dat dient de advocaat te adviseren.

(…)

Ik heb aangegeven om binnen een termijn van 10 werkdagen (15-8-2014) alles uit te betalen waar ik recht op heb, correcte loonstroken en een eindspecificatie, anders eiste ik de wettelijke verhoging, wettelijke rente en zou ik gerechtelijke stappen ondernemen. De betaling is niet juist en niet binnen die termijn verwerkt en eind specificatie is nooit geweest.

(…)

Een aantal gegevens in uw berekening zijn niet juist.

(…)

Uw berekening is nog lager dan die van werkgever ?

mijn berekening:

loon: 393 uren x 11,20 euro = 4.401,60 euro

vakantiegeld: 8,85% over 4.401,60 euro = 389,54 (volgens arbeidsovereenkomst is vakantiegeld 8,85%)

vakantiedagen: 41.8152 uren x 11,20 euro = 468,33 euro (volgens arbeidsovereenkomst is vakantiedagen 10,64%)

De werkgever heeft 375,15 euro (vakantiegeld) en 451,05 (vakantiedagen) betaald.

De werkgever is ook wettelijke rente en verhoging verschuldigd over te laat betaalde loon.

De werkgever hoort nog te betalen een toeslag van 50% voor feestdagen (…)

Er is meer betaald dan de afschriften reiskosten die ik heb gestuurd naar werkgever, maar werkelijke kosten(geen bonnen) zijn hoger dan wat zij betaald hebben, dus vindt ik het goed zo.” 

2.13 Bij e-mail van 13 april 2015 heeft verweerder klager meegedeeld dat hij de zaak van klager nog een keer had bestudeerd en dat het door klager te vorderen bedrag te laag is om een procedure te beginnen;  dat de conclusie van klager om het erbij te laten terecht is en dat hij zal overgaan tot sluiting van het dossier van klager.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de zaak van klager onvoldoende voortvarend heeft behandeld;

b) een onjuiste loonberekening heeft gemaakt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij de zaak te lang heeft laten liggen en dat hij duidelijker had kunnen zijn over wat hij van klager verwachtte. Verweerder betwist dat hij een verkeerde loonberekening heeft gemaakt; hij heeft op basis van de beschikbare gegevens (overzichten gewerkte uren, loonstroken en de reacties van klager) een zo juist mogelijke berekening gemaakt, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel staat voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en dat van hem verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt.

5.2 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder de zaak van klager eind september 2014 van mr. S. heeft overgenomen. Klager heeft verweerder bij e-mail van 26 september 2014 verzocht om een gesprek, dat vervolgens is gepland op 10 oktober 2014. Eerder was niet mogelijk omdat klager in het buitenland verbleef en de door hem genoemde datum van 31 september 2014 niet bestaat. Klager is op 10 oktober 2014 niet op het afgesproken tijdstip verschenen, waardoor het gesprek niet heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft er op 16, 20, 21 en 24 oktober 2014 e-mailcontact tussen klager en verweerder plaatsgevonden en heeft er een bespreking plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Bij e-mails van 8 en 28 januari 2015 heeft klager verweerder gevraagd naar de voortgang van zijn zaak. Op deze e-mails heeft verweerder op 17 februari 2015 gereageerd. Hierop heeft klager gereageerd bij e-mail van 10 maart 2015. Op 13 april 2015 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van klager van 10 maart 2015 en het dossier van klager gesloten.

5.3 De raad is van oordeel dat verweerder de zaak van klager in de periode tot en met 30 oktober 2014 met voldoende voortvarendheid heeft behandeld. Dat er niet eerder dan 30 oktober 2014 een gesprek tussen klager en verweerder heeft plaatsgevonden is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aan verweerder te wijten. Wat betreft de periode na 30 oktober 2014 kan aan klager worden toegegeven dat verweerder voortvarender had kunnen handelen, temeer daar klager in zijn e-mail van 16 oktober 2014 al zijn ongenoegen over de trage voortgang kenbaar had gemaakt en in zijn e-mail van 26 september 2016 al had geschreven dat hij de zaak “zo snel mogelijk” wilde afhandelen. Verweerder heeft immers vanaf het gesprek op 30 oktober 2014 tot 17 februari 2015 niets van zich laten horen. Aan de andere kant heeft klager zelf ook pas in januari 2015 bij verweerder geïnformeerd naar de voortgang van zijn zaak en is gesteld noch gebleken dat (verweerder had moeten begrijpen dat) de belangen van klager geschaad zouden worden als hij zijn zaak niet direct na eind oktober 2014 maar pas medio februari 2015 ter hand zou nemen. Klager heeft ook niet gesteld dat zijn belangen door deze vertraging daadwerkelijk zijn geschaad. Verweerder heeft op de mails van klager uit januari 2015 bij e-mail van 17 februari 2015 uitgebreid gereageerd en daarbij zijn excuses aangeboden voor zijn late reactie. Hoewel het handelen van verweerder niet de schoonheidsprijs verdient, is de raad, gelet op het feit dat verweerder direct zijn excuses aan klager heeft aangeboden en niet is gebleken dat (er voor verweerder aanleiding was om te veronderstellen dat) de belangen van klager geschaad zouden worden bij een vertraging als deze, van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Klager heeft dit klachtonderdeel aldus toegelicht dat verweerder in zijn berekening de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het hoofd heeft gezien.

5.5 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij zich heeft geconcentreerd op de eventuele loonvordering zelf. Die was er volgens verweerder niet. Verweerder had niet de beschikking over de rekeningafschriften van klager en wist dus ook niet wat er wanneer was betaald. Verweerder heeft daardoor geen oog gehad voor de wettelijke verhoging en/of de wettelijke rente, aldus verweerder. 

5.6 De raad overweegt dat niet is gebleken dat verweerder bij het berekenen van de loonvordering onjuist heeft geadviseerd. Nu er geen (noemenswaardige) loonvordering meer was, was de kwestie van de wettelijke verhoging en wettelijke rente slechts relevant in zoverre eerdere loonbetalingen te laat waren gedaan. Uit het klachtdossier blijkt niet dat klager verweerder, naast advies over een eventuele loonvordering, ook heeft verzocht om advies over de eventuele verschuldigdheid van de wettelijke verhoging en/of de wettelijke rente in verband met vertraagde uitbetaling van loon of dat klager gegevens heeft verstrekt op grond waarvan verweerder had moeten begrijpen dat nog een vordering uit dien hoofde op de werkgever was. Ter zitting is weliswaar gebleken dat verweerder de beschikking had over een brief van klager aan zijn ex-werkgever van 2 augustus 2014, waaruit bleek dat op 2 augustus 2014 het loon over mei en juni 2014 nog niet was betaald en waarin klager (bij verder uitblijven van betaling) aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente; maar niet is gebleken dat verweerder had moeten begrijpen dat er nog een vordering wegens wettelijke verhoging en/of wettelijke rente bestond. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij niet beschikte over de rekeningafschriften van klager. Verweerder kon derhalve niet vaststellen welke bedragen op welk moment waren betaald. De raad is van oordeel dat, indien klager van verweerder ook advies had gewild over de eventuele verschuldigdheid van de wettelijke verhoging en/of de wettelijke rente, het op zijn weg had gelegen om naar aanleiding van de e-mail van verweerder van 13 april 2015 hierover nadere vragen aan verweerder te stellen en verweerder te voorzien van de noodzakelijke informatie. Klager heeft dit niet gedaan en in plaats daarvan een klacht tegen verweerder ingediend.

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat ook klachtonderdeel b) ongegrond is. De raad overweegt ten overvloede nog dat ter zitting is gebleken dat ook de nieuwe advocaat van klager onvoldoende grond heeft gezien een vordering tegen de ex-werkgever in te stellen en zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd.  

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 november 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl