ECLI:NL:TADRAMS:2016:221 Raad van Discipline Amsterdam 16-946/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:221
Datum uitspraak: 03-11-2016
Datum publicatie: 15-11-2016
Zaaknummer(s): 16-946/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van belang en voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 november 2016

in de zaak 16-946/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 13 oktober 2016 met kenmerk 4016-0546, door de raad ontvangen op 13 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 In 2007 heeft de cliënt van verweerster klager opdracht gegeven hem te assisteren bij de splitsing van een pand. Tevens is afgesproken dat de firma van klager de appartementen na splitsing zou mogen verkopen, tegen een bepaald courtage.

1.2 Op 6 april 2016 heeft de cliënt van verweerster de opdracht aan klager ingetrokken. Bij brief van 7 april 2016 heeft klager de cliënt van verweerster laten weten dat hij geen bezwaar heeft tegen het intrekken van de opdracht maar, onder verwijzing naar algemene voorwaarden, aanspraak gemaakt op een honorarium gelijk aan 75% van het honorarium dat hij zou hebben ontvangen als de opdracht wel zou zijn uitgevoerd, in totaal een bedrag van

42.397,27.

1.3 Op 3 mei 2016 heeft verweerster klager in een uitgebreide brief toegelicht dat haar cliënt het door klager in zijn brief van 7 april 2016 genoemde bedrag niet zal betalen.

1.4 Bij brief van 6 mei 2016 heeft klager uitgebreid gereageerd op de brief van verweerster.

1.5 Op 30 mei 2016 heeft verweerster klager namens haar cliënt voorgesteld het geschil in der minne te regelen en klager meegedeeld dat haar cliënt bereid is om hem ter afdoening van de zaak een bedrag van € 7.500,- te betalen.

1.6 Bij brief van 4 juni 2016 heeft klager het aanbod afgewezen, kort gezegd omdat hij vindt dat hij al genoeg water bij de wijn heeft gedaan, onder meer doordat hij slechts 75% van het honorarium heeft gevorderd, terwijl hij ook het gehele honorarium had kunnen vorderen. Klager heeft verweerster voorts meegedeeld dat, indien haar cliënt volhardt in zijn respectloze houding en wanbetaling, hij in rechte, op grond van de overeenkomst, nakoming van de hogere, oorspronkelijke betalingsverplichting van haar cliënt zal vorderen.

1.7 Klager heeft verweerster bij e-mail van 12 juli 2016 verzocht te reageren op zijn brief van 4 juni 2016. Bij brief van 21 juli 2016 heeft klager zijn vordering verhoogd tot een bedrag van in totaal € 83.663,94 en zich erover beklaagd dat verweerster haar werk niet goed doet, omdat hij geen enkele reactie van haar heeft ontvangen.

1.8 Bij brief van 27 juli 2016 heeft verweerster klager het volgende meegedeeld:

“Cliënt heeft u een voorstel gedaan om de zaak minnelijk te regelen, maar u gaat hier niet op in. U handhaaft uw vorderingen en meent deze zelfs te moeten verhogen. U doet geen enkele stap in de richting van cliënt. Voorts blijft u maar verwijzen naar algemene voorwaarden die cliënt niet in zijn bezit heeft en die u ook niet met uw brieven meestuurt. Op deze manier is het lastig communiceren en lijkt een oplossing ver weg.

Indien u de noodzaak voelt om te procederen, ziet cliënt deze procedure met vertrouwen tegemoet. Hij zal alsdan zijn dossier gaan opmaken en uitgebreid verweer voeren. Dat neemt niet weg dat cliënt nog steeds open staat voor overleg en de kwestie bij voorkeur minnelijk met u afdoet.”

1.9 Bij brief van 29 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) ten nadele van haar cliënt een zaak probeert te creëren, terwijl haar cliënt geen zaak heeft;

b) haar cliënt niet heeft gewezen op de consequenties van het niet betalen van de facturen die klager hem heeft gestuurd;

c) heeft nagelaten om namens haar cliënt een beter schikkingsvoorstel te doen, nadat klager het eerste schikkingsvoorstel had afgewezen;

d) niet tijdig op de brief van klager van 4 juni 2016 heeft gereageerd.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 De voorzitter overweegt dat het klachtrecht van de Advocatenwet enkel is bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager bij de hierboven genoemde klachtonderdelen, die beide betrekking hebben op de relatie tussen verweerster en haar cliënt, geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Klager is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b).

Ad klachtonderdeel c)

4.4 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat in het algemeen voor ogen moet houden dat een minnelijke regeling vaak de voorkeur verdient boven een proces. In dit geval heeft verweerster dat ook gedaan door klager namens haar cliënt op 30 mei 2016 een schikkingsvoorstel te doen. Klager is echter niet op dit voorstel ingegaan en heeft zijn vordering zelfs verhoogd. In deze omstandigheden kan het verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij namens haar cliënt geen tweede schikkingsvoorstel heeft gedaan. Gelet op de reactie van klager op het eerste schikkingsvoorstel had dit immers weinig zin gehad. Verweerster heeft overigens in haar brief van 27 juli 2016 aan klager wel geschreven dat haar cliënt nog steeds open staat voor een regeling in der minne. Klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.5 Verweerster heeft erkend dat zij niet direct heeft gereageerd op de brief van klager van 4 juni 2016. Verweerster heeft echter terecht aangevoerd dat de belangen van klager door het uitblijven van een reactie niet zijn geschaad. Het standpunt van de cliënt van verweerster was klager immers reeds bekend en het voorstel voor een minnelijke regeling was door klager zelf afgewezen. Het is de voorzitter dan ook niet duidelijk wat voor reactie klager nog van verweerster verwachtte. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- klachtonderdelen c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 3 november 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl