ECLI:NL:TADRAMS:2016:217 Raad van Discipline Amsterdam 16-597/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:217
Datum uitspraak: 25-10-2016
Datum publicatie: 11-11-2016
Zaaknummer(s): 16-597/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht advocaat tegen advocaat wederpartij. Comparitie bij rechtbank was afgelast na bericht van zijde van klaagster dat zij ziek was. Verweerder heeft de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden door het ziek zijn van klaagster vervolgens tegenover de rechtbank in twijfel te trekken, hoewel hij niet over concrete aanwijzingen beschikte dat klaagster niet ziek was. Klacht gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 oktober 2016

in de zaak 16-597/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 maart 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 23 juni 2016 met kenmerk 4016-0159, door de raad ontvangen op 24 juni 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 september 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 10 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klagers zijn beiden advocaat en werkzaam op hetzelfde kantoor. Verweerder heeft namens zijn cliënt de cliënte van klaagster in rechte betrokken ter inning van een geldvordering. De rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald op 9 februari 2016.

2.2 Klager heeft bij fax van 8 februari 2016 de rechtbank verzocht om wegens ziekte van klaagster – en eigen verhindering – de comparitie van 9 februari 2016 af te gelasten en een nieuwe datum te bepalen. Klager heeft een kopie van zijn brief per fax aan verweerder gestuurd.

2.3 Nadat de rechtbank had bepaald dat de comparitie geen doorgang zou vinden, heeft de secretaresse van klager dat bij e-mail van 8 februari 2016 aan verweerder medegedeeld. De secretaresse heeft verweerder daarnaast verzocht zijn verhinderdata op korte termijn bij haar in te dienen zodat deze binnen een week aan de rechtbank zouden kunnen worden doorgestuurd.

2.4 Klaagster heeft op 12 februari 2016 haar verhinderdata middels een B5-formulier “Opgave verhinderdata/Wijziging reeds bepaalde zitting” bij de rechtbank ingediend. Bij e-mail van 12 februari 2016 heeft klaagster verweerder verzocht zijn verhinderdata rechtstreeks aan de rechtbank op te geven.

2.5 Verweerder heeft op 12 februari 2016 een B16-formulier “Niet geregeld verzoek” bij de rechtbank ingediend. Bij de toelichting op het formulier is de volgende tekst opgenomen:

“Eiseres vraagt de rechtbank om zo snel mogelijk een nieuwe datum voor de comparitie te bepalen. De advocaat van gedaagde heeft de comparitie van 9 februari 2016 de dag ervoor afgezegd in verband met “ziekte”. Eiseres heeft aanwijzingen dat de aan deze afzegging ten grondslag gelegde reden niet juist is en dat gedaagde de comparitie heeft laten afzeggen om de procedure te vertragen. Gedaagde heeft belang bij die vertraging omdat zij volgens de aanwijzingen die eiseres heeft naar alle waarschijnlijkheid doende is vermogensbestanddelen te onttrekken aan verhaal. Eiseres heeft groot belang bij voorkoming van verdere vertraging van deze procedure en verzoekt de rechtbank een datum te bepalen met inachtneming van de volgende verhinderdata (…). Eiseres verzoekt de rechtbank een eventueel nieuwe verzoek van gedaagde tot annulering van de comparitie niet te honoreren en voorbij te gaan aan de heden bij Bijlage B5 door gedaagde opgegeven – onevenredig vele – verhinderdata.”

2.6 De rechtbank heeft de comparitie vervolgens bepaald op 11 maart 2016.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zonder enig onderzoek en zonder over enig bewijs te beschikken in het bij de rechtbank ingediende B16-formulier de ziekte van klaagster in twijfel heeft getrokken en op die manier het kantoor van klagers bij de rechtbank in diskrediet heeft gebracht.

3.2 Klagers verwijten verweerder verder dat hij weigert inzicht te geven in de aanwijzingen voor het niet ziek zijn van klaagster met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht. Het beroep op de geheimhoudingsverplichting gaat hier volgens klagers niet op.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 In het bij de rechtbank ingediende B16-formulier zijn niet mededelingen van verweerder maar mededelingen van zijn cliënt opgenomen. De mededelingen in het B16-formulier zijn overigens niet gericht aan de rechter die de zaak behandelt; het formulier behoort niet tot het griffiedossier.

4.3 Het B16-formulier is ingediend met het doel vertraging van de procedure te voorkomen. De cliënte van klaagster is – volgens aanwijzingen die de cliënt van verweerder heeft – doende vermogensbestanddelen aan verhaal te onttrekken. De wederpartij heeft er zodoende belang bij dat de procedure zo lang mogelijk duurt. Het afzeggen van een comparitie onder opgave van een onredelijk groot aantal verhinderdata past in dat beeld.

4.4 Verweerder is bekend met de aard en omvang van de aanwijzingen van zijn cliënt die hebben geleid tot de mededelingen in het B16-formulier. Verweerder mocht afgaan op de juistheid van die mededelingen. Van een uitzonderingsgeval waarin verweerder de juistheid van de mededelingen zou moeten verifiëren, is geen sprake.

4.5 Het staat verweerder met het oog op het bepaalde in Gedragsregel 6 en 10 lid 1 niet vrij om klaagster in te lichten over de aard en omvang van de genoemde aanwijzingen.

4.6 Als er al moet worden aangenomen dat de belangen van klagers door indiening van het B16-formulier onnodig of onevenredig zijn geschaad, geldt dat dat niet is geschied zonder redelijk doel; de cliënt van verweerder had een te respecteren belang bij het indienen van het B16-formulier, aldus – steeds – verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van de klacht en de daartegen gerichte verweren voorop dat de Gedragsregels mede dienen tot de instandhouding van een onderlinge verhouding binnen de beroepsgroep die gebaseerd is op welwillendheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een goede beroepsuitoefening. Anderzijds vereist die beroepsuitoefening dat het te dienen partijbelang daaraan niet ondergeschikt wordt gemaakt; partijdigheid is immers een van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen.

5.2 Die partijdigheid leidt tot het uitgangspunt dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3 In een mogelijk spanningsveld tussen een welwillende confraternele verhouding en het partijbelang wordt steeds van de advocaat verlangd dat hij  hierin een zorgvuldige afweging maakt waarbij de omstandigheden van de te behandelen zaak mede bepalend zijn. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.4 Verweerder voert als meest verstrekkend verweer dat de mededelingen in het B16-formulier niet van hem maar van zijn cliënt afkomstig zijn en dat het B16-formulier bovendien niet aan de behandelend rechter is gericht. De raad gaat aan dat verweer voorbij. Het indienen van een B-formulier is een aan een advocaat voorbehouden handeling. Een advocaat draagt bovendien de volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. Verweerder is op die grond verantwoordelijk voor de inhoud van het door hem ingediende B-formulier. De vraag daargelaten of een B-formulier tot het griffiedossier behoort, geldt dat in de onderhavige zaak reeds een comparitie was bepaald; er was derhalve reeds een rechter aan de zaak gekoppeld. Een behandelend rechter zal in de regel kennis nemen van door partijen ingediende B-formulieren.

5.5 Ten aanzien van de inhoud van het door verweerder ingediende B16-formulier overweegt de raad als volgt. Daarin wordt het ziek zijn van klaagster onmiskenbaar ten overstaan van de rechtbank in twijfel getrokken en daarmee de integriteit van niet alleen klaagster maar ook klager als degene van wie het bericht over het ziek zijn afkomstig was. Dit mag een advocaat niet lichtvaardig doen. Ter zitting is gebleken dat de ‘aanwijzingen’ waarover de cliënte van verweerder beschikte, zagen op de vermeende vertragingstactieken van de cliënte van klaagster. Concrete aanwijzingen voor ‘het niet ziek zijn van klaagster’ waren er niet. De raad is tegen die achtergrond van oordeel dat verweerder zijn woorden anders had moeten kiezen. Het B16-formulier werd enkele dagen na de oorspronkelijke comparitiedatum ingezonden. Het belang van de cliënte van verweerder bestond er op dat moment slechts in dat op korte termijn een nieuwe comparitie zou worden gepland. Niet valt in te zien dat dat belang in de gegeven omstandigheden noemenswaardig werd gediend door het in twijfel trekken van de ziekte van klaagster. Verweerder had kunnen volstaan met vermelding van het feit dat de wederpartij de comparitie een dag tevoren had afgezegd en (onredelijk) veel verhinderdata voor een nieuwe comparitie had doorgegeven, desgewenst gecombineerd met een schets van de zaak en de daaraan gerelateerde opmerkingen dat de wederpartij er belang bij had dat de procedure zo lang mogelijk zou duren en dat zijn cliënt vreesde dat de wederpartij doende was vermogensbestanddelen aan verhaal te onttrekken. Met het in twijfel trekken van de ziekte van klaagster werd het belang van de cliënt van verweerder derhalve niet noemenswaardig gediend terwijl daarmee een groot belang van klagers – hun geloofwaardigheid bij de rechtbank – werd geschaad. Verweerder heeft daarmee de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden.

5.6 Van het feit dat verweerder ervoor heeft gekozen zich in reactie op de door klagers aan zijn adres gemaakte verwijt en in de tuchtprocedure op zijn geheimhoudingsplicht te beroepen, kan hem geen (zelfstandig) tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het staat een advocaat immers (in beginsel) vrij zich tegen verwijten, in een tuchtprocedure dan wel daarbuiten, te verweren op een wijze die hem goeddunkt.

5.7 Gezien het voorgaande is het klachtonderdeel als omschreven in 3.1 gegrond en het klachtonderdeel als omschreven in 3.2 ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt door bij de rechtbank het ziek zijn van klaagster in twijfel te trekken zonder dat hij over concrete aanwijzingen beschikte dat zij niet ziek was en zonder dat hij daarmee een redelijk belang van zijn cliënte diende. Het baart de raad zorgen dat verweerder het klachtwaardige van zijn handelwijze niet heeft ingezien; eerst tegen het einde van de zitting heeft de raad een licht deemoedige houding bij verweerder opgemerkt, die naar zeggen van verweerder werd geïnspireerd door de kritische vragen van de raad. Gelet op alle omstandigheden van het geval – waaronder ook de omstandigheid dat verweerder geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft – acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2.  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht als omschreven in 3.1 gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klagers;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klagers;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2016 verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- op grond van artikel 50 sub h; nu of later: het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel,  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.          Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl