ECLI:NL:TADRAMS:2016:213 Raad van Discipline Amsterdam 16-922/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:213
Datum uitspraak: 27-10-2016
Datum publicatie: 14-11-2016
Zaaknummer(s): 16-922/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van faillissementscurator. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  27 oktober 2016

in de zaak 16-922/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 6 oktober 2016 met kenmerk 4016-0323, door de raad ontvangen op 7 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de vol-gende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft diverse procedures gevoerd tegen C, welke betrekking had-den op de bestuursoverdracht van een school met nevenvestiging, welke overdracht in juli 2014 bij notariële akte heeft plaatsgevonden. In de notariële akte is vastgelegd dat alle activa van klaagster die direct verband houden met de onder haar bestuur staande scholen aan C dienden te worden over-gedragen.

1.2 Op 17 februari 2015 heeft C klaagster gedagvaard voor de voorzieningen-rechter van de rechtbank Amsterdam en (onder meer) gevorderd haar op te dragen rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde financiële beleid ten aanzien van de scholen. Partijen hebben ter terechtzitting van 24 februari 2015 afspraken gemaakt, welke zijn neergelegd in een proces-verbaal. Eén van die afspraken hield in dat klaagster uiterlijk op 25 februari 2015 aan haar registeraccountant opdracht zou geven een balans van de scholen op te maken per 1 augustus 2014, zoals bedoeld in de notariële akte van juli 2014, en per 1 december 2014. De registeraccountant diende uiterlijk drie weken na het verkrijgen van de opdracht de balansen gereed te hebben.

1.3 Op 17 april 2015 heeft C klaagster wederom gedagvaard voor de voorzie-ningenrechter en gevorderd haar op straffe van een dwangsom te veroorde-len haar verplichtingen voortvloeiende uit voornoemd proces-verbaal na te komen.

1.4 Bij vonnis van 20 mei 2015 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat klaag-ster op straffe van verbeurte van een dwangsom haar verplichtingen voort-vloeiende uit het proces-verbaal van 24 februari 2015 dient na te komen, in die zin dat zij binnen zes weken na 15 mei 2015 een goedkeurende verklaring van de registeraccountant op de balansen van de scholen aan C dient over te leggen.

1.5 Het vonnis van 20 mei 2015 is op 24 november 2015 aan klaagster betekend.

1.6 Op 19 januari 2016 is het faillissement van C uitgesproken, met benoeming van verweerder tot curator.

1.7 Bij brief van 3 maart 2016 heeft verweerder de advocaat van klaagster onder meer het volgende meegedeeld:

“Bij vonnis van 20 mei 2015 (…) heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [klaagster] binnen zes weken haar verplichtingen voortvloeiende uit het proces verbaal van 24 februari 2015 moest nakomen, in die zin dat [klaagster] een goedkeurende verklaring van een registeraccountant op de balansen diende over te leggen. Blijft [klaagster] in gebreke, dan worden dwangsommen verschuldigd ter hoogte van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 25.000,00.

Op 22 juni 2015 heeft [klaagster] aan het bestuur van [C] een accountantsrapport van Horlings toegezonden houdende een balans per 1 augustus 2014. De onderliggende stukken zijn echter niet aan [C] overhandigd. Uit de verklaring van Horlings blijkt bovendien dat het slechts een “verslag van feitelijke bevindingen” betreft, waaraan geen zekerheid kan worden ontleend. Het betreft, met andere woorden, een weergave van het door de opdrachtgever (…) aangereikt materiaal, waarop uitdrukkelijk géén accountantscontrole is toegepast. [Klaagster] heeft daarmee opnieuw niet voldaan aan het door de voorzieningenrechter bepaalde. Haar tekortkoming betreft wezenlijke verplichtingen die de kern raken van hetgeen tussen partijen moet plaatsvinden: onafhankelijke en controleerbare vastlegging waaruit op objectieve wijze de verplichtingen over en weer kunnen worden vastgesteld.

De dwangsommen ter hoogte van € 25.000,00 zijn daarmee opeisbaar geworden.

Nu de onderliggende stukken ontbreken en er geen accountantscontrole is toegepast, kan niet worden vastgesteld of de door Horlings opgestelde balans een trouw beeld geeft van de werkelijkheid, en kan deze niet worden aanvaard als uitgangspunt voor de bepaling van de financiële verhouding tussen partijen. 

(…)

Gelet op het vorenstaande zal ik mij genoodzaakt zien om:

• De dwangsommen ter hoogte van € 25.000,- te innen (…)

Vast staat dat [klaagster] gehouden is tot betaling van de verbeurde dwangsommen ter hoogte van € 25.000,00 op de faillissementsrekening (…)

Ik verzoek uw cliënte, en voor zover nodig sommeer ik haar, om hiervoor zorg te dragen binnen toen dagen na dagtekening van deze brief.”

1.8 Verweerder heeft, na daartoe toestemming te hebben gekregen van de rech-ter-commissaris, op 16 maart 2016 executoriaal derdenbeslag ten laste van klaagster doen leggen onder de ING. Op de datum van de beslaglegging be-droeg het totale creditsaldo op de rekeningen van klaagster bij de ING ruim € 165.000,-. 

1.9 Bij exploot van 1 april 2016 is klaagster door de deurwaarder geïnformeerd over het executoriaal derdenbeslag. Bij brief van 14 april 2016 heeft de deurwaarder een door de ING opgestelde verklaring derdenbeslag aan klaagster gestuurd, waarin de ING heeft verklaard dat het beslag geen doel had getroffen.

1.10 Bij brief van 14 april 2016 heeft de deurwaarder de ING meegedeeld dat de door haar gedane verklaring derdenbeslag niet juist kon zijn. De ING heeft vervolgens vastgesteld dat zij op 16 maart 2016 ten onrechte geen blokkade heeft gelegd op de tegoeden van de rekeningen van klaagster. De ING heeft een herziene verklaring derdenbeslag afgelegd en zorggedragen voor betaling van het krachtens het beslag verschuldigde bedrag aan de boedel van € 26.844,95. De herziene verklaring derdenbeslag is op 26 april 2016 aan klaagster gestuurd.

1.11 Bij brief van 2 mei 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.12 De ING heeft in een brief aan klaagster van 10 juni 2016 de gang van zaken rondom de beslaglegging uitvoerig uiteengezet en klaagster verzocht het door de ING aan de boedel betaalde bedrag (zie hiervoor, 1.10) aan haar te voldoen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk ver-wijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij het vonnis van 20 mei 2015 heeft laten executeren, terwijl het vonnis des-tijds nimmer ter betekening is aangeboden door de eisende partij, die thans failliet is;

b) de beslaggronden zeer discutabel zijn;

c) hij een stap verder is gegaan door eigenstandig de condities c.q. assumpties van het vonnis van 20 mei 2015 te bepalen en voornoemd vonnis in zijn voordeel te interpreteren zonder deze voorwaarden en/of uitgangspunten c.q. tekortkomingen van klaagster in het exploot van 1 april 2016 op te nemen;

d) hij aan het marchanderen is met de door de rechter-commissaris gegeven toestemming om beslag te leggen en dubieuze opdrachten aan deurwaarders en medewerkers van de ING heeft gegeven.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van faillissementscurator. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij het vonnis van 20 mei 2015 heeft laten executeren, terwijl C het vonnis nimmer aan klaagster heeft laten betekenen. De voorzitter overweegt dat zich in het klachtdossier een exploot van betekening bevindt, waaruit blijkt dat het vonnis van 20 mei 2015 op 24 november 2015 aan klaagster is betekend. Klachtonderdeel a) mist dan ook feitelijke grondslag en is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

e) Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat de gronden waarop beslag is gelegd zeer discutabel zijn en dat hij eigenstandig de condities c.q. assumpties van het vonnis van 20 mei 2015 heeft bepaald en voornoemd vonnis in zijn voordeel heeft geïnterpreteerd zonder deze voorwaarden en/of uitgangspunten c.q. tekortkomingen van klaagster in het betekeningsexploot van 1 april 2016 op te nemen;

4.3 De voorzitter overweegt dat de beslaggronden, anders dan klaagster stelt, niet discutabel zijn. Niet weersproken is immers dat er door klaagster geen goedkeurende verklaring van de registeraccountant is overgelegd, waartoe zij wel verplicht was op grond van het vonnis van 20 mei 2015. Verweerder heeft voorts in de sommatiebrief van 3 maart 2016 uitdrukkelijk de gronden uiteengezet op grond waarvan de dwangsommen zijn verbeurd en zullen worden geïnd. Verweerder is daarbij niet buiten de gronden van het vonnis van 20 mei 2015 om gegaan. Klaagster was hiervan dan ook op de hoogte. Indien klaagster van mening was dat het beslag onterecht was of het niet eens was met de wijze van beslaglegging, dan had zij de voorzieningenrechter om opheffing kunnen vragen. Klaagster heeft dit echter om haar moverende redenen niet gedaan. De conclusie is dat ook klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel d)

4.4 In dit laatste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder gemarchandeerd te hebben met de toestemming van de rechter-commissaris om beslag te mogen leggen en dubieuze opdrachten te hebben gegeven aan de deurwaarder en aan medewerkers van de afdeling Beslagen en Faillissementen van de ING.

4.5 De voorzitter overweegt dat klaagster dit klachtonderdeel niet nader heeft onderbouwd. Uit de stukken blijkt echter dat klaagster zich tot de rechter-commissaris had gewend met het verzoek zijn toestemming tot beslaglegging te herzien, maar de rechter-commissaris daar geen aanleiding voor zag.  Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel doelt op de foutieve beoordeling van het beslag door de ING overweegt de voorzitter dat dat verweerder niet kan worden verweten. Die staat daar immers buiten. Bovendien heeft de ING in haar brief aan klaagster van 10 juni 2016 uitgelegd dat het beslag door haar in eerste instantie foutief is beoordeeld. Dit betekent dat ook klachtonderdeel d) feitelijke grondslag mist en derhalve kennelijk ongegrond is.

4.6 De conclusie van het voorgaande is dat verweerder door zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr.       S. van Excel als griffier op 27 oktober 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 oktober 2016 

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl