ECLI:NL:TADRAMS:2016:212 Raad van Discipline Amsterdam 16-701/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:212
Datum uitspraak: 25-10-2016
Datum publicatie: 14-11-2016
Zaaknummer(s): 16-701/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen eigen advocaat. De kwaliteit van de dienstverlening van verweerster voldoet niet aan de eisen van vakbekwaamheid die daaraan mogen worden gesteld. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 oktober 2016

in de zaak 16-701/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 11 april 2016 heeft de raad in deze zaak een tussenbeslissing gewezen (gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRAMS:2016:93). In de tussenbeslissing heeft de raad klaagster in de gelegenheid gesteld een kopie van de brief van mr. X van 14 september 2015, eventueel voorzien van een toelichting, aan de raad en aan verweerster te doen toekomen en verweerster in de gelegenheid  gesteld daarop te reageren. 

1.2 Bij faxbericht van 22 april 2016 heeft klaagster een kopie van de hiervoor genoemde brief aan de raad gestuurd. Bij faxbericht van 6 mei 2016 heeft verweerster gereageerd op de brief van mr. X.

1.3 Omdat klaagster delen van de brief van mr. X zwart heeft gemaakt, heeft de raad haar bij brief van 20 mei 2016 verzocht om een toelichting daarop, en haar meegedeeld dat het mogelijk is dat de inhoud van de brief niet wordt meegenomen bij de beoordeling van de klacht indien niet de gehele brief wordt overgelegd en haar toelichting op het zwartmaken van delen van de brief onvoldoende is.

1.4 Bij faxbericht van 26 mei 2016 heeft klaagster de raad meegedeeld dat de zwart gemaakte delen vertrouwelijke informatie bevatten en geen informatie bevatten voor de vraag of er sprake is van een deugdelijk opgestelde dagvaarding.

1.5 Bij e-mail van 27 mei 2016 heeft de gemachtigde van klaagster de raad gewraakt. De raad heeft niet in de wraking berust en verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.6 Het wrakingsverzoek zou worden behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 13 september 2016. Bij e-mail van 7 september 2016 heeft de gemachtigde van klaagster het wrakingsverzoek ingetrokken. Aan partijen is vervolgens meegedeeld dat de beslissing in de klachtzaak zal volgen op 25 oktober 2016.

1.7 De raad heeft kennisgenomen van:

- de stukken die in de tussenbeslissing zijn vermeld;

- de in 1.2 en 1.4 vermelde faxberichten.

2 DE VERDERE BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), c) en d)

2.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de kwaliteit van de door verweerster op 27 mei 2015 aan klaagster gestuurde dagvaarding (hierna de dagvaarding). 

2.2 Zoals in de tussenbeslissing reeds is overwogen moet bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

2.3 De raad heeft in het kader van de beoordeling van de vraag of de kwaliteit van de dagvaarding voldoet aan de hiervoor genoemde eisen de brief van mr. X, senior juridisch medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster, opgevraagd. De raad gaat er, zoals klaagster in haar faxbericht aan de raad van 26 mei 2016 heeft geschreven, van uit dat de zwart gemaakte delen van de brief van mr. X enkel zien op de vertrouwelijke relatie tussen verzekeraar en verzekerde. De raad zal de brief derhalve bij zijn oordeel betrekken. De brief luidt, voor zover relevant:

“Hierna geef ik in algemene zin mijn visie over hoe de claim van [de dochter van klaagster] (…) behoort te worden aangepakt.

Het gaat om een zgn. civiele procedure waarin de eiser schadevergoeding vordert van de wederpartij op grond van (kort samengevat) wanprestatie en/of onrechtmatige daad. Daartoe is vereist dat de eiser zodanige feiten en omstandigheden stelt dat hieruit volgt dat de wederpartij schadeplichtig is. Het gaat om de feiten en het bewijs daarvan. (…) De eiser moet betaling van een schadevergoeding vorderen; ofwel concrete onderbouwde bedragen ofwel op te maken bij staat (…)

Beoordeling van de (concept) dagvaarding

[De dochter van klaagster] is de benadeelde partij en dus de eiseres, in casu vertegenwoordigd door haar wettelijke vertegenwoordigers omdat zij minderjarig is. En dat blijkt niet uit het concept. De vorderingen voldoen niet aan de daaraan te stellen eisen: ofwel de School moet een bedrag X betalen ofwel de schade moet bij staat worden opgemaakt. Voorts moge het zo zijn dat verschillende docenten tekort zijn geschoten e/o onrechtmatig hebben gehandeld maar zij zijn in dienst van de School. De School is de contractspartij en juridisch verantwoordelijk voor het handelen e/o nalaten van haar docenten. Daarom zie ik geen meerwaarde in het dagvaarden van docenten op persoonlijke titel. (…)

Er dienen (…) feiten te worden gesteld en zo nodig bewezen waaruit de wanprestatie e/o onrechtmatige daad volgt, en ook waaruit de schade blijkt.”

2.4 In reactie op de brief van mr. X heeft verweerster nog het volgende aangevoerd:

“Opgemerkt moet worden dat [de heer X] meldt in het algemeen zijn visie te geven (…) hoe een dagvaarding onrechtmatige daad / schade staat procedure zou moeten worden gevoerd. (…)

Refererend naar de dagvaarding in kwestie doet hij het zelfde echter zonder rekenschap te geven aan de feiten welke door het dossier worden bepaald en de gegevens welke nog niet, ondanks meerdere malen mijn verzoek hiertoe, door [klaagster] aan mij waren geleverd. ( bijvoorbeeld de volledige naamgeving van eisers / de materiele kosten etc.)

Het is mij niet duidelijk waarom [de heer X] vaststelt dat de schenden van regelgeving / wetgeving niet leidt tot het vaststellen van een onrechtmatige daad, immers met de schending van wetgeving staat het omschreven feitelijk gedrag van de laakbare partij vast. In het geval van minderjarige kinderen in een afhankelijkheidsrelatie met de ouders, de opvoeders en/of de leerkrachten wordt de zorgplicht/verantwoordelijkheid van de volwassenen vastgesteld door beschermings- mechanismen in de wet / regelgeving. Het toetsen van het belang van het kind in een afhankelijkheidsrelatie leidt voor een rechtbank, indien feitelijk bewijs onvoldoende aanwezig is, tot een ex-tunc beslissing; de rechtbank kan daarnaast op verzoek of ambtshalve besluiten tot een tussenvonnis ten behoeve van nader onderzoek.

Het was / is derhalve van belang om de relevante feiten en omstandigheden in casu uit de periode van (…) september – december 2013 zo veel mogelijk vanuit de beleving van het kind te beschrijven en de noodzakelijke bescherming daarvan te benoemen.”

2.5 De raad is van oordeel dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen die daaraan van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mogen worden gesteld. De raad overweegt hiertoe allereerst dat uit de dagvaarding onvoldoende blijkt dat de minderjarige dochter van klaagster de eisende partij is, in rechte vertegenwoordigd door haar ouders. In de kop van de dagvaarding (en in het lichaam van de dagvaarding) zijn klaagster en haar echtgenoot voorts aangeduid als verzoekers, terwijl het hier een dagvaardingsprocedure betreft. Voorts zijn in de kop van de dagvaarding zowel de school als drie leraren van de school als gedaagde partij vermeld. De leraren zijn echter in dienst van de school en de school is als contractspartij juridisch verantwoordelijk voor het handelen en/of nalaten van de bij haar werkzame leraren. Er was dan ook geen enkele grond om de leraren afzonderlijk te dagvaarden. Door ook de leraren te dagvaarden heeft verweerster het risico genomen dat klaagster, indien zij de procedure zou verliezen, naast de proceskosten van de school tevens in de proceskosten van de leraren zou worden veroordeeld. In de kop van de dagvaarding is verder als adres van de leraren het adres van de school vermeld. Natuurlijke personen kunnen echter niet op hun werkadres worden gedagvaard. Verder is verzuimd in het petitum van de dagvaarding een vordering tot een proceskostenveroordeling op te nemen. Evenmin is, zoals wel gebruikelijk is, verzocht om uitvoerbaarheid bij voorraad. In het petitum is wel (primair) herstel van materiële en immateriële schade gevorderd en (subsidiair) gevorderd gedaagden aansprakelijk te stellen voor die schade. In het lichaam van de dagvaarding is echter niet aangegeven hoe de materiële en immateriële schade hersteld zou moeten worden. Kennelijk is bedoeld te bepalen dat een schadevergoeding voldaan moet worden, echter zonder die schade te onderbouwen en toe te lichten. Ook ontbreekt in het lichaam van de dagvaarding het inhoudelijke verweer van de gedaagden. Het lichaam van de dagvaarding is tot slot, ondanks de index aan het begin van de dagvaarding, weinig gestructureerd en (mede) daardoor moeilijk leesbaar. 

2.6 Van een deskundige zoals verweerster mag worden verwacht dat zij een juridisch correcte dagvaarding kan opstellen. Verweerster heeft weliswaar in haar e-mail aan klaagster van 27 mei 2015 de mogelijkheid van aanvullingen van de zijde van klaagster opengelaten, maar die opmerking zal betrekking hebben gehad op de inhoud en niet op de technische deugdelijkheid van de dagvaarding. Verweerster heeft in diezelfde e-mail immers ook geschreven dat de dagvaarding er wat haar betreft zo uit kon. Verwacht mag derhalve worden dat duidelijk is wie de eisende partij is (of in welke hoedanigheid zij optrad) en dat de juiste partijen op de juiste adressen zijn gedagvaard. Van een dagvaarding waarvan verweerster zelf zegt dat hij klaar was om uit te doen mag voorts worden verwacht dat daaruit blijkt wat de juridische grondslag van de vordering is en dat eventuele schade wordt onderbouwd en toegelicht. De door verweerster opgestelde dagvaarding voldoet daar niet aan. Verweerster heeft weliswaar aangevoerd, althans zo begrijpt de raad haar verweer, dat zij (ook) wat betreft de inhoud van de dagvaarding over onvoldoende informatie beschikte omdat klaagster haar die informatie steeds maar niet verschafte, maar indien dit inderdaad het geval is geweest dan had verweerster de zaak moeten neerleggen en niet moeten blijven voortmodderen. 

2.7 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) gegrond is. Dit brengt tevens mee dat ook klachtonderdelen c) en d), die een uitvloeisel zijn van klachtonderdeel a), gegrond zijn.

Ad klachtonderdeel b)

2.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij weigert een urenspecificatie te overleggen. De raad overweegt dat niet in geschil is dat verweerster klaagster bij brief van 24 juli 2015 een nota met urenspecificatie heeft gestuurd. Dat deze urenspecificatie onjuist zou zijn, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd. In de urenspecificatie die verweerster aan klaagster heeft gestuurd is weliswaar een hoger aantal uren en een hoger uurtarief opgenomen dan in de urenspecificatie die verweerster op 8 juli 2015 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster heeft gestuurd, maar verweerster heeft dit aldus toegelicht dat zij, omdat klaagster haar rechtsbijstandsverzekeraar had verboden het door verweerster gedeclareerde bedrag uit te betalen, het volledige aantal door haar gewerkte uren tegen haar gebruikelijke uurtarief (en niet het met de rechtsbijstandsverzekeraar van klaagster afgesproken uurtarief) bij klaagster in rekening heeft gebracht. Klaagster heeft dit niet betwist. Dat verweerster hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de raad niet gebleken. Dit betekent dat klachtonderdeel b) ongegrond is.

3 MAATREGEL

3.1 De raad overweegt dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster aan klaagster niet voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid die daaraan mogen worden gesteld. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

4.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

4.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.

4.3. De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), c) en d) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2016

verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

- [EVENTUEEL op grond van artikel 50 sub h; nu of later: het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand]

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl