ECLI:NL:TADRAMS:2016:207 Raad van Discipline Amsterdam 16-513/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:207
Datum uitspraak: 17-11-2016
Datum publicatie: 08-11-2016
Zaaknummer(s): 16-513/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Vrijheid van handelen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 oktober 2016

in de zaak 16-513/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 januari 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 2 juni 2016 met kenmerk 4015-0037, door de raad ontvangen op 3 juni 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 september 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 16 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst en van de brief met bijlage van klager aan de raad van 30 augustus 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is al jaren verwikkeld in een geschil met zijn ex-echtgenote (hierna de vrouw), onder meer over de door klager te betalen alimentatie en de verkoop van de voormalige echtelijke woning te Amstelveen (hierna de woning). Verweerder is de advocaat van de vrouw.

2.2 Op 26 juni 1998 en 26 januari 1999 heeft de vrouw ten laste van klager beslag doen leggen op de woning, welke eigendom is van klager. Op 5 juni 2001 heeft de vrouw executoriaal beslag gelegd op de onverdeelde helft van het woonhuis van de man te Vianen.

2.3 Bij vonnis van 1 mei 2002 heeft de rechtbank Dordrecht een verdeling bepaald van de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen klager en de vrouw. In dit vonnis is – voor zover hier van belang – het eigendomsrecht van de woning (alsmede de hypothecaire schuld die op de woning rust en de twee aan die hypotheek gekoppelde levensverzekeringen) toebedeeld aan de vrouw. Hierbij is bepaald dat de vrouw  eraan dient mee te werken dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld wordt ontheven. Ten slotte is de vrouw veroordeeld om klager wegens overbedeling een bedrag van € 84.291,26 te vergoeden, welk bedrag voldaan dient te zijn op het tijdstip van levering van de woning aan de vrouw. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 1 maart 2011 het vonnis van de rechtbank Dordrecht vernietigd voor wat betreft het bedrag dat de vrouw wegens overbedeling aan de man dient te vergoeden. Het gerechtshof heeft dit bedrag vastgesteld op € 113.163,74, te vermeerderen met een tweetal posten.

2.4 De vrouw is na de echtscheiding in de woning blijven wonen. De woning is tot op heden niet aan haar geleverd.

2.5 Bij e-mail van 20 maart 2015 aan klager heeft de makelaar onder meer geschreven:

Zojuist heb ik [de vrouw] gebeld. Ik heb haar verteld dat wij een koper voor de woning hebben, maar dat die koper uiteraard wel eerst de woning van binnen wil zien en dat ik graag volgende week een afspraak zou willen maken om met deze koper de woning te bezichtigen.

 (…)

 Direct daarop belde [verweerder], haar advocaat, mij op. (…) Hij gaf aan, dat het pand door de rechter aan [de vrouw] is toegewezen en dat zij als bewoner nog extra rechten heeft. Tevens gaf hij aan dat de woning – indien aan een ander verkocht zou worden – door haar na die verkoop geveild zou worden en dat wij dat aan onze koper moeten mededelen. Tenslotte gaf hij aan dat er meerdere beslagen “van meerdere tonnen in totaal” op de woning zouden rusten.

2.6 Bij e-mail van 24 maart 2015 aan de advocaat van de man (hierna: mr. C) heeft verweerder onder meer geschreven:

Nu uw cliënt op redelijke voorstellen niet wil ingaan, rest cliënte in de gegeven situatie niets anders dan dat executiemaatregelen worden genomen / voortgezet. Ik zal mij tot de hypotheekbank wenden. Uw cliënt zal beseffen, dat in het kader van de door de bank vermoedelijk over te nemen executie een verzoek zal worden gedaan op de voet van artikel 548 Rv.

2.7 De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 8 april 2015 de vordering van de vrouw om verweerder te veroordelen de woning aan haar over te dragen en de vordering van verweerder om de vrouw te veroordelen mee te werken aan verkoop van de woning afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover relevant, overwogen:

“4.3. De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan dat de voorwaarden die de rechtbank Dordrecht aan de overdracht van de woning aan de vrouw had gesteld, zijn vervuld. (…) Reeds om deze reden zal de vordering van de vrouw, om de man te veroordelen om de woning aan haar over te dragen, worden afgewezen. (…)

4.4. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld om uitvoering te geven aan het arrest van 1 maart 2011 van het gerechtshof ’s-Gravenhage en het vonnis van 1 mei 2002 van de rechtbank Dordrecht door haar medewerking aan de verkoop en levering van de woning (aan een derde) te verlenen. De rechtbank overweegt dat de vrouw door het gerechtshof en de rechtbank Dordrecht niet tot het verlenen van die medewerking is veroordeeld. De rechtbank heeft de woning namelijk aan de vrouw “toebedeeld” (…) en het gerechtshof heeft overwogen dat tussen partijen tijdens de comparitie ten overstaan van de rechtbank een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij de vrouw de woning van de man tegen de prijs van 283.612,83 kan verwerven, onder de voorwaarde dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. Dat de vrouw moet meewerken aan de verkoop en levering aan een derde, hebben de rechtbank en het gerechtshof niet bepaald. Reeds om deze reden kan de vordering niet worden toegewezen.

4.5. Ten overvloede wordt overwogen dat een vordering om de vrouw te veroordelen tot medewerking (…) ook niet had kunnen worden toegewezen. De man is immers als enige eigenaar van de woning, zodat voor de verkoop en levering daarvan geen medewerking van de vrouw nodig is.”

2.8  Op 23 april 2015 heeft mr. C de vrouw verzocht het door haar gelegde beslag op de woning op te heffen. De vrouw heeft niet voldaan aan dit verzoek.

2.9  Op 24 april 2015 heeft klager de woning verkocht aan een derde.

2.10 Op 28 mei 2015 heeft klager de vrouw in kort geding gedagvaard en opheffing van de door de vrouw gelegde beslagen op de woning en tevens ontruiming gevorderd. Bij vonnis van 18 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vorderingen van klager afgewezen. Op 15 juni 2015 heeft de vrouw conservatoir beslag tot levering doen leggen op de woning van klager.

2.11 Op 12 november 2015 heeft klager de vrouw opnieuw in kort geding gedagvaard en opheffing gevorderd van de door de vrouw gelegde beslagen op de woning en tevens ontruiming. Bij vonnis van 23 november 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vorderingen van klager afgewezen. Klager is van beide kort geding vonnissen in hoger beroep gekomen. Het pleidooi in beide zaken vond plaats op 11 februari 2016. Namens klager heeft mr. C op 12 februari 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen een van de raadsheren van het hof. Een van de wrakingsgronden betrof de schijn van partijdigheid vanwege de joodse achtergrond van zowel verweerder en die van de raadsheer en het feit dat mogelijk een familierechtelijke betrekking tussen beide bestaat. Het wrakingsverzoek is afgewezen.

2.12 Bij arrest van 19 april 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam de door de vrouw op 26 juni 1998 en 26 januari 1999 op de woning gelegde beslagen opgeheven. Bij arrest van dezelfde datum (in het appel tegen de beslissing van 23 november 2015) heeft het gerechtshof overwogen dat het op 15 juni 2015 door de vrouw gelegde beslag van rechtswege is vervallen en voorts het op 5 juni 2001 door de vrouw gelegde beslag opgeheven.

2.13 Op 21 april 2016 heeft verweerder namens de vrouw opnieuw beslag gelegd op de woning van klager, zulks op basis van een op 17 februari 2016 verkregen verlof.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) een definitieve afhandeling van de zaak frustreert door het voorhouden van onjuiste gegevens aan en het stelselmatig misleiden van de rechtbanken en hoven;

b) in een door de vrouw bij de deken te Haarlem jegens mr. C ingediende klacht onwaarheden heeft aangevoerd, zodat mr. C niet meer voor klager wilde optreden;

c) in de afgelopen jaren een toenemende mate van agressiviteit jegens klager toont, hetgeen zich uit in beledigingen tijdens zittingen, het zwart maken van klager en het verspreiden van bewijsbare onwaarheden;

d) in strijd met de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 april 2016, waarbij het gerechtshof twee door de vrouw gelegde beslagen heeft opgeheven, opnieuw beslag heeft laten leggen op de woning in Amstelveen op basis van een verlof van 17 februari 2016.

3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel c) heeft klager gesteld dat verweerder ten onrechte door klager in de procedure ingebrachte stukken in twijfel trekt en doet voorkomen of klager een notaris had omgekocht om documenten valselijk te doen opstellen. Ter toelichting op klachtonderdeel d) heeft klager gesteld dat verweerder hem door deze handelwijze willens en wetens heeft gedupeerd.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij een definitieve afhandeling van de zaak frustreert door het voorhouden van onjuiste gegevens aan en het stelselmatig misleiden van de rechtbanken en hoven. Volgens klager heeft verweerder in procedures ten onrechte namens de vrouw de stelling betrokken dat de vrouw haar verplichting tot betaling van de overbedelingsvergoeding wenst te verrekenen met haar alimentatievordering. Ook verwijt klager verweerder dat hij in processtukken heeft gesteld dat de woning aan de vrouw is toegescheiden en dat de vrouw de bank heeft benaderd voor ontslag uit hypotheek. Volgens klager is de woning niet toegescheiden aan de vrouw en is ter comparitie van 19 februari 2015 gebleken dat de vrouw de bank nog niet heeft benaderd. Verweerder heeft voorts ten onrechte de stelling betrokken dat de vordering van de vrouw vanwege dwangsommen hoger is dan de vordering van klager. Klager verwijt verweerder voorts dat hij ten onrechte heeft ontkend dat alimentatie is betaald, terwijl wel degelijk alimentatie is geïncasseerd. Ook ten aanzien van de belening van een van de polissen heeft verweerder de zaken verdraaid. Ten slotte verwijt klager verweerder dat hij de makelaar ten onrechte heeft voorgehouden dat er meerdere beslagen van meerdere tonnen op de woning zouden rusten, terwijl al die jaren slechts een beslag van € 13.000,-- op de woning rustte.

4.3 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Verweerder stelt de rechters in alle procedures correct te hebben voorgelicht en bij het opstellen van de processtukken en de pleitnota’s te zijn afgegaan op de inhoud van de diverse dossiers en informatie van de vrouw. Verweerder wijst er voorts op dat hij nimmer heeft betoogd dat klager niet de juridische eigenaar is van de voormalige echtelijke woning, maar slechts dat de vrouw een leveringsrecht heeft. In diverse uitspraken is de ene keer gesproken over “toebedeling” en de andere keer over “toescheiding”, maar daar gaat het volgens verweerder niet om. In diverse procedures is het beroep op verrekening door de vrouw aan de orde geweest, in verband met de vordering van klager ter zake van overbedeling. De vordering van de vrouw bestaat uit diverse onderdelen, die steeds zijn onderbouwd, aldus verweerder. Verweerder stelt dat de door klager in deze klachtprocedure ingenomen stellingen, in feite een herhaling zijn van de door klager in de diverse procedures ingenomen stellingen. Volgens verweerder is de onderhavige klachtprocedure niet bestemd om hetgeen in rechte is betoogd te herhalen.

4.4 De raad oordeelt als volgt. Hoewel voorstelbaar is dat de nasleep van de reeds in 1997 tussen klager en de vrouw uitgesproken echtscheiding en de vele procedures een zware wissel op klager trekken, zijn de verwijten die klager verweerder maakt naar het oordeel van de raad ongegrond. De verwijten betreffen grotendeels door de vrouw in de procedures betrokken stellingen. Hoezeer klager het ook oneens is met deze stellingen, het oordeel daarover is uiteindelijk aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter. De raad kan uitsluitend beoordelen of verweerder in de bijstand van zijn cliënte de grenzen van het ontoelaatbare heeft overschreden, waarbij de hiervoor onder 4.1 genoemde maatstaf uitgangspunt is. Uit de stukken van het dossier is daarvan niet gebleken. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Met dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de deken te Haarlem in strijd met de waarheid heeft bericht dat mr. C het gerechtshof heeft gewraakt vanwege de Joodse achtergrond van een van de raadsheren. Deze mededeling zou door verweerder zijn gedaan in het kader van een door de vrouw tegen mr. C ingediende klacht. Als gevolg hiervan zou mr. C niet langer voor klager willen optreden. Volgens klager was geen sprake van een wrakingsgrond vanwege de Joodse komaf, maar betrof het een aanvullende wrakingsgrond wegens mogelijke familierechtelijke betrekkingen tussen verweerder en de raadsheer. Uit een de raad ambtshalve bekende uitspraak van de raad van 8 augustus 2016 (ECLI:NL:TADRAMS:2016:175) blijkt dat

mr. C als aanvullende wrakingsgrond heeft aangevoerd dat ten aanzien van de raadsheer sprake was van subjectieve schijn van partijdigheid onder meer vanwege de combinatie van haar familienaam en het feit dat zij evenals verweerder actief is in allerlei Joodse besturen. Naar het oordeel van de raad blijkt hieruit dat de Joodse achtergrond van de raadsheer wel degelijk een rol speelde bij de aanvullende wrakingsgrond. Het feit dat het Reformatorisch Dagblad deze mededeling op verzoek van mr. C heeft gerectificeerd, doet daaraan niet af. Bovendien treedt mr. C nog altijd voor klager op. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij in de afgelopen jaren een toenemende mate van agressiviteit jegens hem toont. Ter toelichting stelt klager dat verweerder de vrouw potentiële werkgevers van klager uit naam van het kantoor van verweerder heeft laten bellen teneinde zijn sollicitaties te frustreren. Klager verwijst naar een brief van zijn toenmalige advocaat aan verweerder, die zich bij de stukken bevindt. Ook zou verweerder klager hebben uitgemaakt voor “gladjanus” en “leugenaar”. Volgens klager heeft verweerder ten slotte ten onrechte gesteld dat klager inkomsten zou verzwijgen en valse aktes door notarissen heeft laten opstellen. Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist.

4.7 Uit de stukken van het dossier blijkt dat de toenmalige advocaat van klager verweerder in juli 2002 heeft geschreven dat de vrouw potentiële werkgevers van klager zou hebben benaderd met de mededeling dat zij aan de echtheid van de sollicitaties twijfelt. Het verwijt dat klager verweerder maakt ziet derhalve op het handelen van de vrouw. Niet is gebleken dat verweerder dit handelen heeft geïnitieerd. Evenmin is gebleken dat verweerder klager zou hebben uitgemaakt voor “gladjanus” en “leugenaar”. Ten slotte heeft verweerder toegelicht dat hij namens de vrouw in de procedure het waarheidsgehalte van een door klager in het geding gebrachte koopovereenkomst met betrekking tot de woning en een verklaring van depot in twijfel heeft getrokken. Verweerder stelt dat hij daartoe goede gronden had. Een dergelijke stellingname valt onder de vrijheid die de advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen, zoals hiervoor onder 4.1 bedoeld. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.8 Met klachtonderdeel d verwijt klager verweerder ten slotte dat hij in strijd met de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 april 2016, waarbij twee door de vrouw gelegde beslagen werden opgeheven, opnieuw beslag heeft doen leggen op de woning in Amstelveen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond, nu verweerder ter zitting onbetwist heeft gesteld dat een nieuwe vordering bij wege van vermeerdering van eis zal worden ingesteld bij het gerechtshof en verweerder voor deze vordering verlof tot beslaglegging heeft gevraagd en op 17 februari 2016 heeft verkregen. Het gerechtshof zal over deze vordering hebben te beslissen, zodat ter zake geen rol voor de tuchtrechter is weggelegd.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot,

B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2016

verzonden aan:

- klager/klaagster

- verweerder/verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl