ECLI:NL:TADRAMS:2016:203 Raad van Discipline Amsterdam 16-847/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:203
Datum uitspraak: 10-10-2016
Datum publicatie: 01-11-2016
Zaaknummer(s): 16-847/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht, die betrekking heeft op privégedragingen van verweerder, kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 10 oktober 2016

in de zaak 16-847/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 september 2016 met kenmerk 4016-0314, door de raad ontvangen op 9 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Partijen zijn er telefonisch van op de hoogte gesteld dat heden uitspraak wordt gedaan.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder is de ex-echtgenoot van de vriendin van klager (hierna ook: de vriendin). Verweerder en de vriendin zijn al jaren verwikkeld in een juridische strijd over hun twee kinderen van 10 en 12 jaar. De vriendin verzet zich tegen omgang tussen de kinderen en verweerder. De kinderen zijn onder toezicht gesteld.

1.2 De vriendin heeft verweerder laten weten met de kinderen bij klager te gaan inwonen. Verweerder heeft daarop contact gezocht met klager. Verweerder heeft klager eenmaal op zijn privéadres bezocht. Ook heeft verweerder klager e-mailberichten gestuurd. Onderaan de e-mailberichten staat de elektronische handtekening van het advocatenkantoor van verweerder.

1.3 Passages uit e-mails van verweerder aan klager van onder meer 28 april 2016 luiden als volgt:

“Jammer dat je mijn handreiking niet wilde aanvaarden. Ik begrijp best dat je, gelijk je voorgangers, mede bent geselecteerd op je serviliteit, en kritiek op de wederhelft je congé betekent. Dat wil je niet dus houd je je stil. In dit geval zal echter, gelet op de rapporten van onder meer de Raad voor de Kinderbescherming, je geweten – gesteld dat je daarover beschikt – ongetwijfeld gaan knagen. (…)

Dus nogmaals mijn aanbod om verdere escalatie te voorkomen, ik gun je (langdurig) geluk met [de vriendin] en wil geen gedoe meer, wel herstel van contact en de beschadigde band tussen [de kinderen] en hun vader. Werk je daaraan mee of ben je ‘partner in crime’ van een moeder die haar rancune nog altijd via de kinderen speelt, met alle gevolgen van dien?

en

Ik sta op het punt een vooral voor [de vriendin] (en bijgevolg jullie beoogde samengestelde gezin) potentieel ingrijpende procedure te beginnen hierop neerkomend dat ik wanneer er geen spoedig contactherstel komt tussen [de kinderen] en hun vader komt (…) de rechter zal verzoeken [de vriendin] hetzij het gezag volledig te ontnemen, hetzij dwangmiddelen te verbinden aan niet-nakoming van omgangsherstel. Dat zal ook voor de kinderen – inclusief de jouwe gelet op de situatie – aanvankelijk bijzonder onrustig zijn, maar soms heiligt het doel de middelen. (…) Alle pogingen om er met [de vriendin] uit te komen zijn mislukt, binnenkort gaan juridisch alle registers open.”

1.4 Klager heeft in een e-mail van 30 april 2016 aan verweerder laten weten dat hij de e-mail van 28 april 2016 als beledigend en bedreigend heeft ervaren. In die e-mail schrijft klager verder dat verweerder hem, ondanks meerdere verzoeken om geen contact op te nemen, blijft lastigvallen.

1.5 Bij e-mail van 30 april 2016 heeft verweerder aan klager bericht dat hij niet eerder een verzoek had ontvangen om geen contact met klager op te nemen.

1.6 Bij brief van 29 april 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder – vanaf zijn kantoor-e-mailadres – e-mailberichten aan het privé-e-mailadres van klager heeft gestuurd met daarin opgenomen beledigingen, insinuaties en bedreigingen;

b) verweerder, ondanks meerdere verzoeken van klager om geen contact op te nemen, klager blijft lastigvallen;

c) verweerder zich onverwacht op privéadres van klager heeft gemeld en op dat moment heeft gedreigd de vriendin van klager “kapot te procederen”.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft verweer gevoerd, dat zich als volgt laat samenvatten.

3.2 De e-mailberichten die verweerder aan klager heeft verstuurd, betreffen een evidente privéaangelegenheid. De e-mailberichten komen louter voort uit een bezorgdheid over de kinderen. De vriendin is van plan binnenkort met de kinderen bij klager te gaan inwonen. Verweerder heeft in dat verband kennis willen maken met klager. Verweerder heeft klager de hand gereikt met als doel tot een toenadering en verbetering van de situatie van de kinderen te komen. Dat is volkomen gerechtvaardigd.

3.3 Verweerder heeft klager op zijn woonadres bezocht nadat hij via de vriendin bekend was geraakt met het adres van klager. Verweerder gaat ervan uit dat de vriendin het adres met instemming van klager heeft gegeven.

3.4 Verweerder heeft – voorafgaand aan de e-mail van 30 april 2016 – nooit een uitdrukkelijk verzoek van klager ontvangen hem niet (meer) te benaderen. Verweerder heeft klager twee keer ontmoet; een keer bij hem thuis en een keer in de rechtbank. Bij klager thuis verliep het contact open en vriendelijk. In de rechtbank schudde klager verweerder de hand, aldus – steeds – verweerder.

3.5 Verweerder erkent dat het onhandig is geweest dat berichten – die over een evidente privéaangelegenheid handelen – met de elektronische handtekening van zijn advocatenkantoor zijn ondertekend.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet niet op handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat maar heeft betrekking op privégedragingen van verweerder. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

4.2 De voorzitter acht voldoende aanknopingspunten met de praktijkuitoefening aanwezig om de gestelde gedragingen te toetsen aan het voor advocaten geldende tuchtrecht. Verweerder heeft de e-mails waarop de klacht betrekking heeft immers verstuurd vanaf zijn kantoor-e-mailadres. De klacht heeft voorts betrekking op (gesteld) intimiderend gedrag – met name de dreiging om de vriendin van klager “kapot te procederen” – dat niet los kan worden gezien van de hoedanigheid van verweerder als advocaat.

4.3 Dit betekent dat beoordeeld moet worden of verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Klachtonderdeel a)

4.4 Voor de e-mailberichten waarop klachtonderdeel a) betrekking heeft, is dat niet het geval. Hierbij is van belang dat verweerder een ruime vrijheid moet worden gegund om zijn eigen privébelangen als vader en de belangen van zijn minderjarige kinderen naar eigen goeddunken te behartigen. Verweerder mocht klager in de omstandigheden van het geval aanschrijven zoals hij heeft gedaan. Voor zover de klacht betrekking heeft op belediging van klager, wordt daarbij ook in aanmerking genomen dat de e-mailberichten uitsluitend aan klager waren gericht en derden daarvan geen kennis konden nemen (behoudens met goedvinden van klager). Klachtonderdeel a) is in het licht van een en ander kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5 Klager stelt dat hij verweerder al vóór 30 april 2016 (meerdere malen) had verzocht geen contact meer met hem op te nemen. Verweerder heeft dit betwist. Het is aan de klager in een tuchtrechtelijke procedure om de feiten waarop hij zijn klacht baseert aannemelijk te maken. Klager spreekt in zijn e-mail van 30 april 2016 weliswaar over ‘meerdere verzoeken van mijn kant’ maar klager heeft niet toegelicht, laat staan aannemelijk gemaakt, dat hij al vóór 30 april 2016 aan verweerder had verzocht geen contact meer met hem op te nemen. Verweerder heeft na de e-mail van 30 april 2016 bovendien aan klager laten weten dat hij zich niet bewust was van eerdere verzoeken van klager en niet gebleken is dat klager daarop heeft gereageerd. Dit leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel c)

4.6 Vast staat dat verweerder klager op zijn privéadres heeft bezocht. Niet betwist is dat verweerder het adres van de vriendin heeft gekregen, zodat er voor verweerder geen reden was om op voorhand aan te nemen dat klager zijn bezoek niet wenste. Verder is niet gesteld of gebleken dat klager aan verweerder heeft gevraagd direct weer te vertrekken. Hij heeft verweerder kennelijk gewoon te woord gestaan. Voor zover de klacht ziet op een onverwacht bezoek aan klagers privéadres is deze reeds op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond. Klager en verweerder hebben de ontmoeting ieder op een andere wijze beleefd. Klager stelt dat verweerder zich dreigend heeft uitgelaten terwijl verweerder spreekt over een open en vriendelijk contact. Voor wat betreft de inhoud van het gesprek is het daarom het woord van klager tegenover het woord van verweerder. Ook hier geldt dat het aan klager is de feiten waarop hij zijn klacht baseert aannemelijk te maken. Klager heeft dat niet gedaan. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 10 oktober 2016.

Deze beslissing is bij afwezigheid van mr. Schoonbrood-Wessels namens haar ondertekend door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter van de raad.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24 Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl