ECLI:NL:TADRAMS:2016:196 Raad van Discipline Amsterdam 16-397/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:196
Datum uitspraak: 19-09-2016
Datum publicatie: 26-09-2016
Zaaknummer(s): 16-397/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht van strafadvocaat over advocaat wederpartij. Verweerder heeft gehandeld zoals een advocaat niet betaamt door zonder voorafgaand (tot toestemming leidend) overleg met klager de verdachte te bezoeken die reeds door klager werd bijgestaan. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 september 2016

in de zaak 16-397/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 april 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam geklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 28 april 2016 met kenmerk 4015-0272, door de raad ontvangen op 2 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 juli 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerder is, zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 21 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft in het kader van zijn hoofdpiketdienst op 9 februari 2015 om omstreeks 10:15 uur een melding ontvangen over de heer W. Klager heeft de heer W daarop in het arrestantencomplex bezocht en consultatiebijstand verleend.

2.2 Klager heeft diezelfde dag om omstreeks 14:29 uur een melding inverzekeringstelling over de heer W ontvangen. Klager stond op het meldingsformulier van de inverzekeringstelling vermeld als voorkeursadvocaat.

2.3 Een kantoorgenoot van klager heeft de heer W die middag bezocht na de inverzekeringstelling.

2.4 Later die dag is klager door verweerder gebeld. Verweerder heeft klager medegedeeld dat hij de heer W reeds bijstond in de strafzaak waar de piketmelding op zag en dat hij de heer W wenste te bezoeken. Klager heeft daarop medegedeeld dat hij dat bij de heer W wilde verifiëren.

2.5 Verweerder heeft het overleg niet afgewacht en heeft de heer W op 9 februari 2015 om 16:00 uur bezocht.

2.6 Verweerder heeft klager op 9 februari 2015 om 18:34 uur een fax gestuurd waarin hij heeft opgemerkt dat hij van de heer W heeft begrepen dat deze zowel aan klager als zijn kantoorgenoot heeft laten weten dat hij door zijn eigen advocaat – verweerder – bijgestaan wenste te worden. Verweerder heeft een handgeschreven verklaring, gedateerd op 9 februari 2015, bij zijn fax gevoegd.

2.7 Klager is op 10 februari 2015 om 08:00 uur naar het arrestantencomplex van de heer W gegaan en heeft aldaar opnieuw met de heer W gesproken.

2.8 Klager is na zijn bezoek aan de heer W bekend geraakt met de fax van verweerder van 9 februari 2015 (van 18:34 uur). Klager is daarop opnieuw naar het arrestantencomplex gegaan. Klager heeft de heer W wegens een verhoor niet te spreken gekregen. Klager heeft de belangenbehartiging van de heer W gestaakt.

2.9 Bij brief van 20 maart 2015 heeft verweerder namens de heer W een klacht tegen klager ingediend bij de deken Midden-Nederland. De tegen klager ingediende klacht houdt kort gezegd in dat klager niet heeft voldaan aan de wens van de heer W om in de piketfase door zijn eigen advocaat te worden bijgestaan. Bij de klacht van de heer W zijn twee handgeschreven verklaringen gevoegd; de verklaring van 9 februari 2015 (vergelijk hiervoor 2.6) en een in een ander handschrift gestelde verklaring van 25 februari 2015.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) zonder toestemming van klager op 9 februari 2015 de heer W heeft bezocht;

b) namens de heer W een tuchtklacht tegen klager heeft ingediend terwijl de bij de klacht gevoegde stukken qua handschrift en handtekening zodanig verschillen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze door de heer W zijn geschreven en ondertekend.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Verweerder heeft op 9 februari 2015 van de piketcentrale een voorkeursmelding ten aanzien van de heer W ontvangen. Hoewel het voor klager zichtbaar was dat het om een voorkeursmelding ging, heeft klager geen telefonisch contact met verweerder opgenomen. Verweerder heeft de piketmelding eerst na 12:00 uur opgemerkt.

4.3 Aangezien verweerder de heer W reeds bijstond – en de heer W verweerder overigens uitdrukkelijk had verzocht hem te bezoeken – was er geen uitdrukkelijke toestemming van klager vereist om de heer W te bezoeken. Klager had verweerder overigens al eerder medegedeeld dat hij geen toestemming aan verweerder verleende om de heer W te bezoeken; wachten op terugkoppeling was derhalve zinloos. Verweerder heeft contact opgenomen met de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam nadat hij de heer W had bezocht. Er is verweerder toen medegedeeld dat hij op juiste wijze heeft gehandeld.

4.4 Klachtonderdeel b) is op geen enkele wijze nader onderbouwd. Niet valt in te zien dat verweerder in deze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, aldus – nog steeds – verweerder.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1 Ten aanzien van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat de advocaat die een gedetineerde verdachte wenst te bezoeken voor wie reeds een andere advocaat optreedt, die andere advocaat tijdig in kennis behoort te stellen van zijn voornemen om de verdachte te bezoeken. De opvolgend raadsman, die zonder medeweten van de oorspronkelijke raadsman de verdachte gaat bezoeken kan immers – onbewust maar ook opzettelijk – de verdachte bewegen om hem als opvolgend raadsman te nemen. Zo zou hij zichzelf kunnen aanprijzen en de andere raadsman als een niet vakbekwaam collega kunnen duiden. Het gevolg van deze praktijk is dat de oorspronkelijke raadsman zich op onbehoorlijke wijze gepasseerd zal voelen en van verdiensten verstoken blijft zonder dat hij de zuiverheid van wisseling van raadsman kon verifiëren of beïnvloeden. Het staat een raadsman dan ook in beginsel niet vrij zich te mengen in de relatie tussen een verdachte en zijn raadsman. De regels voor de vrije advocaatkeuze strekken er niet toe inbreuken op een bestaande rechtsverhouding tussen een advocaat en zijn cliënt te faciliteren.

5.2 De gedragsregels bepalen niet anders. Zo behoort een advocaat in zijn verhouding tot een andere advocaat te streven naar welwillendheid en vertrouwen; Gedragsregel 17. Daaruit vloeit voort dat de belangen van een optredend raadsman dienen te worden gerespecteerd. Het in contact treden met de verdachte ‘achter de rug van de bestaande raadsman om’ is, behoudens bijzondere omstandigheden, een handelwijze die niet valt te verenigen met een respectvolle omgang met een collega en met de strekking van deze Gedragsregel.

5.3 Het klachtdossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van verweerder dat klager moest weten dat verweerder reeds voorafgaand aan de ‘piketmelding consultatiebijstand’ advocaat van de heer W was. De piketmelding ten aanzien van de consultatiebijstand maakt weliswaar melding van een voorkeursadvocaat maar met alleen het nummer – en niet daadwerkelijk de naam van een advocaat – viel voor klager niet (eenvoudig) te achterhalen wie die advocaat was. Daar komt bij dat klager onbetwist heeft gesteld dat de vermelding van een voorkeursadvocaat ook niet zo relevant was omdat die de melding niet had geaccepteerd. Klager was daarmee als ontvanger van de melding de aangewezen advocaat om de heer W te bezoeken, hetgeen hij heeft gedaan. Een dergelijk vlot bezoek past ook bij de eisen die de ‘Salduz richtlijn’ aan (piket)advocaten stelt. Dat de heer W door verweerder bijgestaan wilde worden, heeft de raad – onder meer doordat verweerder niet ter zitting is verschenen – niet kunnen vaststellen. Overigens staat vast dat klager is vermeld op de piketmelding inzake de  inverzekeringstelling. Tegen deze achtergrond gaat de raad ervan uit dat klager op dat moment in ieder geval als advocaat van de heer W. aangemerkt diende te worden.

5.4 Uit een en ander volgt dat het verweerder in de onderhavige situatie bij gebreke van voorafgaand onderling overleg met klager niet was toegestaan de heer W te benaderen. De enkele omstandigheid dat de heer W verweerder uitdrukkelijk had verzocht hem te bezoeken, zoals verweerder stelt, rechtvaardigde niet dat verweerder, zonder overleg met klager, de heer W mocht bezoeken. Dat bezoek had dan ook niet eerder mogen plaatsvinden dan nadat klager zich van de vrijheid van de keuze van de heer W had kunnen vergewissen.

5.5 Bijzondere omstandigheden – die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen – zijn gesteld noch gebleken. Verweerder heeft mitsdien door zonder toestemming van klager op bezoek te gaan bij de heer W gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6 Met klachtonderdeel b) maakt klager verweerder het verwijt dat hij namens de heer W een klacht tegen hem heeft ingediend terwijl de bij de klacht gevoegde stukken – namelijk de verklaringen van 9 februari en 25 februari 2015 – qua handschrift en handtekening zodanig verschillen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze door de heer W zijn geschreven en ondertekend.

5.7 De raad stelt voorop dat het de heer W vrijstaat een tuchtklacht tegen klager in te dienen. Het staat verweerder op zijn beurt vrij om de heer W in die procedure bij te staan. Het is aan de raad die de klacht van de heer W zal behandelen, voorbehouden te beoordelen welke waarde zal worden toegekend aan de door verweerder overgelegde verklaringen.

5.8 Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich te bedienen van de twee verklaringen, is de raad overigens niet gebleken. De omstandigheid dat de verklaringen in een verschillend handschrift gesteld (lijken te) zijn, biedt onvoldoende aanknopingspunt om zonder meer aan te nemen dat de verklaringen niet authentiek zijn. Dat verweerder zich van een vermeende onjuistheid bewust is geweest, is evenmin gebleken. Klager heeft zijn klacht op dit punt – tegenover de betwisting door verweerder – onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel b) is gezien het voorgaande ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Verweerder heeft zich ten onrechte verschuild achter het belang van zijn cliënt. Hij ziet daarmee over het hoofd dat de overtreden regels juist mede het belang van de cliënt dienen. Gelet op alle omstandigheden van het geval – waaronder het gegeven dat verweerder geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft – acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.W. Schüller en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 19 september 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam   

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl